'Zeg jij dat mooie gedicht van de dijk nog eens op, jongen', zegt meester Wiebinga, en Arjen kucht even en begint. 'De dijk ligt tussen 't land en 't water met palen en bazalt. Hier ligt hij nu, hier ligt hij later, totdat de aarde valt. De golven mogen rijzen, dalen, hij heeft ze steeds geveld. De dijk zal nimmer, nimmer falen bij water en geweld.' Plotseling is het alsof hij een hevige bons hoort. Boem, boem, boem! 'Ga verder, jongen', zegt meester Wiebinga. Maar Arjen is de draad van het gedicht kwijt. 'De dijk zal nimmer, nimmer falen bij water en geweld', herhaalt hij. Boem, boem, boem! Wat is dat toch! Ineens is hij niet meer in school. Want hij schrikt wakker en merkt dat hij in bed ligt. Hij luistert en spitst zijn oren. De storm loeit en de pannen klepperen en ratelen. Het lijkt wel of de reus die ze met zijn lange vingers optilt, gewoon razend is geworden, zo gaat hij tekeer. En toch is het net of Arjen tussen het gebulder en geratel door nog iets anders hoort. Iets dat er eerst niet was en er ook niet bij hoort. Iets als een kort en hevig gebons beneden op de voordeur. Maar dat kan niet. De jongen richt zich op om beter te kunnen luisteren. Het lijkt of er iemand roept. Maar dat kan helemaal niet. Ineens hoort hij Terry blaffen. Er móet dus wat zijn! Arjen springt zijn bed uit. Daar is moeder ook al! In haar nachtkleding komt ze haar slaapkamer uit. 'Er is iets beneden', zegt Arjen. 'Dat heb ik ook al gehoord, jongen.' Moeder maakt vader wakker. 'Man luister eens!' Kreunend komt vader overeind en luistert nu ook. Boem boem boem! En daarbovenuit het geblaf van de hond die tekeergaat als bezeten. Vader springt het bed uit en rent op zijn blote voeten de trap af en naar de voordeur. 61

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1969 | | pagina 63