11. Gauw, gauw, maak open Onder het vertellen schijnt het buiten wat rustiger te zijn geworden. 'Als we eens naar bed gingen', zegt vader. 'Hier de hele nacht blijven zitten waken heeft geen enkele zin. We kunnen de storm toch niet bedaren. Hij gaat vanzelf wel liggen.' Moeder ruimt de kopjes op en brengt alles naar de keuken. Vader kijkt in de kachel of er nog veel vuur in is. 'Ik zal ze maar laten uitgaan, dat is veiliger met die storm', zegt hij. En hij rakelt net zolang tot alle gloeiende kooltjes in de asbak zijn gevallen en daar doven. Arjen en Miete stommelen intussen naar boven. Oma slaapt beneden omdat ze niet meer zo goed de trap op kan. Voor de zekerheid gaat vader nog even naar de stal. De dieren zijn rustig; alleen het paard stampt op de stenen en de hond is verschrikkelijk nerveus. 'Wat is er toch, Terry? Wat heb je, jongen? Je bent toch zeker niet bang voor de storm.' Vader streelt hem geruststellend over zijn kop. Maar het dier jankt zachtjes als een klein ziek kind en drukt de kop tegen vaders knie. 'Heb je dorst? Wil je misschien wat drinken?' Vader pompt zijn nap vol, maar de hond kijkt er niet eens naar om. 'Nee, wil je niet? Ga dan maar rustig slapen; dat doet je baas ook', zegt vader terwijl hij hem nog eens kalmerend over zijn kop streelt. Daarna voelt hij of de grendel van de deur goed vastzit, nu de storm er zo aan rammelt, en gaat naar boven. In het duister van de woonkamer gloeien de ogen van de poes even op als twee groene lampjes. Moeder laat kleine Riekje nog gauw even drinken en dekt haar goed toe. Maar zelf kan ze de slaap niet vatten. Want hier boven klinkt het woeden van de storm veel harder. Miete en Arjen luisteren hoe hij tegen het huis bonst en hoe de pannen klepperen. Maar al luisterend worden ze langzaam in slaap geklepperd. Het is een onrustige slaap. Ze zinken er half in weg en schrikken telkens weer wakker. En het is alsof ze in de slaap zelf het woeden van de storm nog horen. Miete droomt van schepen in nood op zee. Arjen denkt aan zijn fiets die daarginds aan de voet van de dijk in het water ligt. Zullen ze hem morgen met dreggen nog kunnen vinden en ophalen? Dan valt ook hij in slaap en droomt. Hij droomt dat hij in school zit en van meester Wiebinga voor de klas moet komen. 60

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1969 | | pagina 62