Zo kwam het dat Walcheren maandenlang onder water bleef staan. Maandenlang
stroomde het zoute zeewater bij vloed in en bij eb uit ons eiland. Het perste zich
telkens door de gapende dijkgaten en schuurde ze breder en dieper uit.
De zijkanten werden ondermijnd en grote stukken dijk brokkelden af. En al die tijd
stond het water op onze prachtige landerijen en eens groene weiden en doordrenkte
de vruchtbare grond met zijn zout.
Daarbij moeten jullie niet vergeten dat het geen zomer maar winter was. Er woed
den geregeld zware stormen en we hadden niets te stoken. Het water klotste en
bruiste tegen de muren van ons huis en we konden er niet eens uit. Toch hadden we
van alles nodig, want we moesten leven. Zelfs aan drinkwater was gebrek, hoe
vreemd het ook mag klinken. Het moest onder de mensen verdeeld worden. Een
liter per persoon per dag.
Met veel moeite tilde ik een deur uit de hengen en peddelde daarop door de straten
om te halen wat we nodig hadden. Maar er was niet veel te halen, dat kunnen
jullie wel denken. We hielpen elkaar zoveel we konden en deelden alles broederlijk
samen. We leefden echt als één grote familie. Dat was, ondanks alle kou en ellende,
het mooie van die tijd.
Maar op de duur toen de winter begon, was het bijna niet meer te harden.
'Zouden we ons eiland nog wel kunnen redden?' dachten de mensen. 'Als het zo nog
58