en de dijk door. Daarvandaan ook dat gieren en fluiten.'
'We zijn in elk geval in Gods hand', zegt oma.
'Dat zijn we gelukkig', beaamt moeder bezorgd.
'Tik... tik... tik... tik...' herhaalt het koekoeksklokje onverstoorbaar, alsof het
vragen wil: waar maken jullie je eigenlijk druk om?
En omdat ze niet kunnen blijven luisteren en de kinderen bovendien nieuwsgierig
zijn hoe het in 1944 met die overstroming van Walcheren afliep, daarom vraagt
Arjen: 'En toen, vader, hoe ging het toen verder?'
'Nou jongen, ik maakte dus ook een soort vloedplanken, een voor de voordeur en
een voor de achterdeur natuurlijk. Want je hebt er weinig aan als je de vijand aan
de straatkant tegenhoudt en hem aan de andere kant binnen laat sluipen.
Ik spijkerde een plank van ruim een halve meter hoogte - hoger kon ik niet gaan,
want dan konden we zelf niet meer in of uit - tegen de beide deuren, stopte de kieren
goed dicht met oude lappen en legde achter de planken nog een paar zakken zand.'
'En hielp dat?'
'Voor een tijdje wel. Maar je weet: water is water. Het is het dunste van alles wat
God geschapen heeft, zal ik maar zeggen. En op de duur kruipt het overal door,
door de smalste kiertjes en gaatjes, zelfs als ze zo klein zijn dat je ze niet eens ziet.
Na een poosje sijpelde het dus ook door mijn zandzakken en vloedplanken. In het
begin hielp dweilen nog een beetje. Maar op de duur, toen het water in de straat
52