me beschermend over jullie heengebogen. 'Mijn God, help me en red mijn kinderen', bad ik. Toen werd het ineens doodstil. Zou het afgelopen zijn? Ik was als verdoofd. 'Arjen, Miete!' riep ik alsof ik jullie stemmen wou horen om te weten of jullie nog leefden. Toen - hoe lang alles precies geduurd heeft weet ik niet - voelde ik ineens een sterke hand op mijn schouder en ik hoorde een stem die zei: 'De dijk is weg, Marie. De dijk is de lucht in en de molen ook.' Ik richtte me op en zag het verstrakte en bleke gezicht van vader voor me. 'De dijk is weg', zei hij weer. Ik trilde op mijn benen en sloeg jullie de kalk van je kleren. Op de grond lagen de scherven van een porseleinen beeldje dat door de luchtdruk van de kast was geblazen, en een paar ruiten waren gebarsten. Maar ik durfde bijna niet naar buiten te kijken.' Nu vertelt vader weer verder. 'Ik had de hele geschiedenis met eigen ogen gezien', zegt hij, 'Want ik stond met Bertje de dijkwerker en nog een paar andere mannen voor het huis toen de bommen omlaag kwamen.' 'Maar zocht u dan geen dekking, vader?' vraagt Arjen. 'Nee, jongen. We zagen de bommenwerpers al van verre aankomen en toch bleven we gewoon staan. Waarom weet ik zelf ook niet. We deden in elk geval niets, hele maal niets. We bleven stokstijf staan en staarden ons de ogen uit het hoofd. Dat was natuurlijk niet verstandig, want je kunt in zo'n geval beter het zekere voor het onzekere nemen. Maar we wisten dat de bommen voor de dijk en niet voor ons bestemd waren. Anders hadden we ons zeker instinctmatig op de grond of in een greppel gegooid. In elk geval zagen we de bommen vallen. We zagen ze onder uit het vliegtuig komen en naar beneden tuimelen. Even later hoorden we een slag, een geweldige dreun. Het was of de grond schudde. Zand, klei en bazaltblokken spoten in alle richtingen hoog de lucht in; als een reusachtige fontein van steen en modder. Als een uitbarsting van een vulkaan. De molen op de dijk wankelde als een aangeschoten reus, die wanhopig zijn armen uitstrekt om niet te vallen. Toen hoorden we - het was westenwind - een geweldig gekraak van stenen en balken en hij zakte langzaam in elkaar in een enorme stof wolk. Het was prachtig om te zien en tegelijkertijd verschrikkelijk. Onmiddellijk daarna vielen er weer nieuwe bommen. Hoeveel weet ik niet. Het ging allemaal zo vlug achter elkaar. Het afschuwelijkste was dat we later hoorden dat er op dat moment zevenenveertig mensen in de molen zaten. Die waren erin gevlucht om veilig te zijn voor het water. Maar Magere Hein wou hen blijkbaar met alle geweld hebben. Op de plaats waar ze de verdrinkingsdood trachtten te ontkomen, werden ze bedolven onder stenen, balken en puin. Zevenenveertig mannen, vrouwen en kinderen of eigenlijk vierenveertig, want drie konden er met veel moeite nog gered wordeneen vrouw en een man met een kind. 49

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1969 | | pagina 51