9. Bommen en water
'U was daar straks, voor we naar de nieuwsberichten luisterden en naar de stal
gingen, over die bommen aan het vertellen, over dat bombarderen van die dijk',
zegt Arjen.
'Ja jongen, waar was ik ook weer gebleven?'
'Bij die kerstboom. Toen dat vliegtuig die gekleurde lichtbollen uitwierp om de
mensen te waarschuwen', zegt Miete.
'O ja, dat is waar ook. Toen we die lichtsignalen zagen, wisten we hoe laat het was
en dat het menens werd.
Moesten we nu vlug naar binnen lopen of ergens dekking zoeken? Vragend keken
we elkaar aan, want niemand wist het.
Onze harten klopten ons in de keel, want we waren bang, maar tegelijkertijd ook
verschrikkelijk nieuwsgierig. En de nieuwsgierigheid won het, want het was zo ont
zettend spannend, en de dijk was toch ver weg. Wel drie tot vier kilometer.
'Als ze raak gooien - en waarom zouden ze dat niet, nu de mist helemaal opge
trokken is - kan ons hier toch niets gebeuren', dacht ik, om me moed in te spreken.
Maar eerst rende ik vlug naar binnen om moeder te waarschuwen en te kijken
waar jullie waren.
'Kom kijken, gauw gauw, ze gaan de dijk bombarderen!riep ik.'
'Ja, als ik daar nog aan denk, hoor ik je het nu nog roepen', onderbreekt moeder.
'Het was of ik een schot in de benen kreeg. Ik was als verlamd.
'De kinderen! Waar zijn de kinderen! riep ik. Maar op hetzelfde ogenblik kwamen
jullie allebei tegelijk binnen door de achterdeur.
'Moeder, daar zijn heel mooie lampjes in de lucht!' zei Arjen opgetogen met grote
ogen. Ik greep jullie vast en drukte jullie angstig tegen mijn benen. Want vader was
alweer buiten. 'Vlug vlug, naar de kelder!' riep ik verschrikt. Maar zover kwamen
we niet eens.
Plotseling hoorde ik drie doffe knallen vlak achter elkaar. Ik kreeg een gevoel alsof
iemand me een stoot in de rug gaf en viel bijna voorover. Plet huis dreunde, de
ruiten rammelden in de sponningen, alsof ze er met alle geweld uit wilden, en de
voordeur sloeg met een hevige ruk open. Ik drukte jullie krampachtig tegen me
aan, want ik dacht dat het hele huis instortte.
Toen weer een dreun en weer een en weer een, hoeveel weet ik niet. Het leken zware
donderslagen. Het leek op het doffe geroffel van een reus die een enorme trom
roerde.
Grote brokken kalk vielen uit het plafond op de grond en op mijn rug, want ik had
48