'Die arme mensen! Verschrikkelijk', zucht moeder. 'En niet alleen de schipbreuke
lingen, die in storm en duisternis voor hun leven vechten, zelf. Denk ook eens aan
hun familie thuis. Aan hun vrouw, moeder en kinderen die daar maar zitten te
wachten. Die op ditzelfde ogenblik precies dezelfde berichten ontvangen die wij
nu horen, maar die niets kunnen doen, helemaal niets, alleen maar wachten, hopen,
bidden en wachten. Om gek van te worden. Maar ik zal eens even gaan kijken hoe
het met Riekje is, of die wel goed slaapt.'
Terwijl moeder dit zegt, staat ze op, doet voorzichtig de deur van het opkamertje
open en sluipt naar het bedje, maar zonder het licht aan te knippen om de kleine
niet wakker te maken. Miete gaat met haar mee en samen buigen ze zich over het
bedje heen.
Het kind slaapt als een roos. Haar ademhaling is regelmatig en het lijkt of de warmte
van het blozende kopje hen tegenstraalt.
Even trekt moeder de dekens recht en dan sluipen de twee weer onhoorbaar het
kamertje uit.
'Wat heerlijk zo'n klein kind, wat kan dat zorgeloos slapen! En eigenlijk maar goed
ook, want stel je voorzegt ze, terwijl ze de radio wat terugdraait omdat de
nieuwsberichten toch zijn afgelopen en ze bang is dat de muziek te hard gaat.
Vader is naar het raam gegaan en heeft de gordijnen even opzij geschoven om naar
buiten te kunnen kijken. Maar hij kan niets zien, want het is stikdonker. Daarom
loopt hij door de achterkeuken naar de stal.
'Waar gaat u heen, vader?' vraagt Arjen nieuwsgierig.
'Even naar het vee kijken, jongen.'
'Dan ga ik mee.'
Samen gaan de twee de stal op.
Terry de hond slipt mee de kamer uit. Hij is al de hele avond onrustig geweest en
voelt zich het best thuis bij zijn baas. Maar Elsje de poes gelooft het wel en blijft
lekker lui achter de kachel liggen soezen.
Vader knipt het licht aan.
De koebeesten staan rustig te herkauwen alsof er niet het minste aan de hand is. En
toch is het gebulder van de storm verschrikkelijk. Hier onder de open zoldering horen
ze pas hoe de wind tekeergaat. Veel en veel harder dan in de kamer met het plafond
en de verdieping erboven.
De pannen op het dak rammelen en kletteren.
'Het is net of een reus erop speelt', denkt Arjen. 'Of hij de pannen als een soort
toetsen gebruikt die hij met zijn lange vingers even optilt en dan weer op de latten
laat terugvallen.
Soms lijkt het ook alsof hij ineens handen vol stenen op het dak gooit die dan
rammelend en ratelend naar beneden rollen. En de wind bonst tegen de muren als
een reusachtige stier, een woedende oeros die steeds maar opnieuw aanloopt om er
met een geweldige stoot van zijn kop tegenop te vliegen; om ze te rammen en kost
wat kost binnen te komen.'
44