hadden ze daardoor niet zoveel tijd om secuur te mikken, met alle gevolgen van dien.' 'Maar ze konden immers in duikvluchtzegt Arjen. 'Zeker jongen, dat konden ze. Maar de aanwezigheid van geschut - en allicht zetten de Duitsers ook jachtvliegtuigen in - maakte er onze toestand toch niet prettiger op. Je hoorde zo vaak dat omliggende huizen per ongeluk getroffen werden bij het bombarderen van militaire doelpunten omdat de bommen ernaast vielen. Jullie kunnen wel denken dat de mensen de volgende dag vol waren van het nieuws. Er werd over niets anders meer gesproken en iedereen nam maatregelen om zich tegen het water en de bommen te beschermen. Maar wanneer zouden de bommen vallen en waar? Zou het water vlug binnen stromen? Welke weg zou het nemen en waar zou het 't diepste worden? En de Duitsers, zouden die al dadelijk vluchten, nu ze een deel van hun kanonnen en ander oorlogstuig nog mee konden nemen? Of zouden ze fanatiek standhouden en tot het laatste ogenblik blijven waar ze waren? Vragen, niets dan vragen waarop niemand een antwoord wist. Maar woedend waren de Duitsers wel. Dat kunnen jullie trouwens wel denken. Ze voelden zich als ratten op een schip dat gaat zinken. 'Het is onmenselijk wat de Engelsen willen doen', hoorde ik een schijnheilige Duitse officier op straat zeggen. 'Dat is geen oorlog voeren. Dat is onschuldige burgers laten verdrinken en vruchtbaar land verwoesten.' Maar diezelfde Duitsers lieten nog veel grotere stukken van ons land onder water lopen als het hun te pas kwam. Ze vernielden de dijken van de Wieringermeer waardoor de hele polder overstroomd werd en alle huizen en boerderijen tot aan de daken onder water kwamen te staan.' 'Maar wat deed u nu?' vraagt Miete nieuwsgierig. 'We waren blij dat we niet hoefden te vertrekken en dezelfde dag begon ik al met moeder zoveel mogelijk van onze huisraad naar boven te dragen. Dat was geen kleinigheid en niet gemakkelijk. Want alles moest de trap op, natuurlijk. Met stoelen, kleren, potten, pannen, porselein en dergelijke kleinigheden, zal ik maar zeggen, ging dat best, al was het een heel gesjouw. Maar met de grotere stukken viel dat niet mee. Want hulp was natuurlijk nergens te krijgen. Iedereen had zelf zijn handen vol, vooral de mensen die moesten verhuizen. Die waren er het ergst van allemaal aan toe. Want die moesten intrekken bij anderen, bij familie of kennissen. De meesten konden alleen het allernoodzakelijkste meenemen, zoals eten en kleren. Hun meubels en huisraad moesten ze meestal achterlaten. Wat zou daarvan over zijn als het wekenlang in het zoute water gestaan had? En zelfs al kwam er géén water, de Duitse soldaten stalen als raven en pikten alles wat ze gebruiken konden uit de verlaten huizen mee. Het was verschrikkelijk triest om de mensen te zien vertrekken, vooral oudjes en ouders met kleine kinderen. 39

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1969 | | pagina 41