Ineens hoorden we een vliegtuig boven ons brommen. Dat was heel gewoon. Er
kwamen bijna elke dag vliegtuigen over. Meestal vlogen ze zo hoog dat je ze alleen
maar kon horen maar niet zien, omdat het bommenwerpers waren die naar Duits
land vlogen om daar te bombarderen. Maar dit vliegtuig vloog tamelijk laag. Zo
laag dat we vanzelf naar boven keken.
'Wat zou dat zijn? Wat zou dat betekenen?' dacht ik.
'Dadelijk schieten de Duitsers het nog omlaag', hoorde ik een man zeggen.
'Het is misschien al aangeschoten en moet een noodlanding maken', zei een ander.
We keken onze ogen uit naar wat er zou gebeuren en wat we toen zagen, hadden
we nog nooit gezien.
Ineens vielen er kleine vierkante pakken uit het vliegtuig en tuimelden naar
beneden. De pakken sprongen onder het vallen open en er kwamen duizenden en
duizenden vellen papier uit, die naar alle kanten dwarrelden. Ze vielen in de straten
en in de tuinen, op de velden en wegen. Ze fladderden omlaag, kwamen terecht op
de daken van de huizen, schoven langs de pannen naar beneden of bleven hangen
in de goten. Een kwam er vlak voor mijn voeten op het trottoir terecht. Ik bukte me
en raapte het op om te zien wat erop stond. Ook de andere mensen begonnen
allemaal te lezen.'
'En wat stónd erop?' vraagt Miete.
'Er stond op - nou letterlijk weet ik het niet meer - maar er stond in elk geval op dat
33