27
'Wat zijn wij dan gelukkig', zegt oma. 'Als ik nog denk aan die nacht toen groot
vader verdronk. Mijn leven lang zal ik het niet vergeten. Het was net zo'n storm als
nu. Hij was juist de dag tevoren uitgevaren. Er was toen geen vuiltje aan de lucht
en het was stralend weer.
De storm kwam helemaal onverwacht. Wat ik die nacht, toen hij niet thuiskwam,
uitstond! De kinderen waren nog klein en sliepen. Maar zelf deed ik geen oog dicht
en luisterde maar. In mijn gedachten zag ik hem met de boot op zee. Ik zag hem
worstelen met de golven. Ik zag ze over het dek slaan. Ik zag hoe ze de boot op
een zandplaat gooiden en vernielden. Want je denkt dan natuurlijk altijd het ergste
in zo'n geval. Zeker als vrouw alleen. Maar toen de volgende dag de storm bedaard
was en er nog geen bericht kwam, begreep ik maar al te goed wat er gebeurd was.
Als verdoofd dwaalde ik met jullie moeder, die toen nog pas zes jaar was, langs de
zee en staarde radeloos de verte in. Maar niets, helemaal niets. Ook op de rederij
was geen enkel bericht binnengekomen.
Twee dagen later spoelde er een luik aan. Van zijn schip. Toen wist ik genoeg.
Daarom heb ik maar steeds gehoopt dat niemand van mijn kinderen met een
zeeman zou trouwen.
Ik weet het wel, we zijn allemaal in Gods hand. Zonder Gods toelating kan je geen
haar gekrenkt worden. Maar als je weet dat je kinderen met zulk weer in plaats
van op zee aan land zijn, voel je je als moeder toch heel wat geruster. Ik 'ben ten
minste nog altijd blij dat jullie moeder een boer getrouwd heeft. Al wonen we hier
dan ook vlak bij het water, wat kan ons gebeuren hier achter de dijken?'
'We hebben vanmorgen op school een gedicht geleerd over de dijk', zegt Arjen.
'Dat begint zo:
De dijk ligt tussen 't land en 't water
met palen en bazalt.'
'Hier ligt hij nu, hier ligt hij later
totdat de aarde valt', vult Miete aan.
En het tweede couplet zeggen ze allebei samen.
'De golven mogen rijzen, dalen,
hij heeft ze steeds geveld.
De dijk zal nimmer, nimmer falen
bij water en geweld.'
'Zo is het inderdaad', zegt vader, terwijl hij een paar zware wolken uit zijn pijp trekt
en over de tafel blaast.
'Onze dijk ligt er al zolang ik weet en is zo sterk als een reus. Laat de zee ook nog zo
tekeergaan, ze kan hem niet breken. Ja, ze kan er in de diepte aan schuren en