zijn hier op de kale dijk die bijna overal hetzelfde is. Hij kijkt om zich heen. Die
struik daar, maar die is te klein.
Hij probeert met de hak van zijn schoen een groef in het gras te maken. Maar heeft
dat wel doel? Als de golven eroverheen slaan wissen ze toch alles weer uit. Wat dan?
Ineens krijgt hij een inval. Hij haalt zijn zakdoek uit zijn broekzak en knoopt die
stevig met twee drie knopen die hij flink aantrekt, om de langste tak van de struik.
Hij trekt er nog eens aan of hij werkelijk goed vastzit. Nee, die kan zeker niet meer
los! Niet door de wind en niet door het water.
'Kom nu', roept Miete, terwijl ze haar broer aan zijn mouw trekt. Arjen tilt het
kleine Riekje op zijn rug en daar gaan ze nu. Schuin voorover gebogen worstelen
ze zich voort over de hoge brede dijk. Het water slaat er woest tegenaan en spat in
hun gezichten. Maar de dijk verroert zich niet. Hij is als een slapende reus die
het niet eens de moeite waard vindt om wakker te worden. Zo sterk voelt hij zich
en zoiets belachelijks vindt hij de storm, hoe woedend die de golven ook geselt.
'De dijk ligt tussen 't land en 't water
met palen en bazalt.
Hier ligt hij nu, hier ligt hij later', denkt Arjen. En dan draait hij zich ineens even
om om te kijken of hij de zakdoek nog ziet.
Ja, daar hangt hij nog. Een klein driftig wapperend lapje tegen de grauwe grond.
'Dan zullen vader en ik de fiets morgen gemakkelijk weer terugvinden', denkt hij.
't Is trouwens ook nog tamelijk dicht bij huis.
Als de storm gaat liggen, kunnen we misschien vandaag nog wel gaan', denkt Arjen,
terwijl hij zijn zusje die langzaam een beetje omlaag gezakt is, met een rukje van
zijn schouders en armen omhoogwipt.
Op andere dagen lopen ze het allerlaatste stukje naar hun huis altijd op een drafje
de helling af. Want hun huis ligt, samen met nog verschillende andere huizen, aan
de binnenkant van de voet van de dijk. Aan de zuidoostkant zodat ze tegen, de
storm die uit het noordwesten blaast, beschermd zijn. Maar op het ogenblik zijn de
kinderen veel te moe om hard te lopen. Hijgend gaan ze het pad af, duwen de deur
open en strompelen de kamer binnen.
25