'Jullie gaan toch immers dezelfde kant uit.'
De meisjes nemen hen stevig bij de handjes en zo, tegen de storm in, worstelen ze
zich door het hek de straat op. Een beetje bezorgd kijken de onderwijzers en de
juffrouw de kinderen na.
'Misschien hadden we ze beter nog een poos hier kunnen houden, tot de ergste storm
een beetje bedaard is', zegt meester Wiebinga, terwijl hij ziet hoe de kinderen zich
in alle richtingen over de polder verspreiden, als herfstbladeren die door de wind
uiteen worden gejaagd.
'Wie weet hoelang het duurt', meent juffrouw Wale, 't Kan zo wel avond worden
en als er dan ook nog regen komt! Trouwens, de ouders zouden dan zeker ongerust
zijn geworden. Nee, tenslotte zijn de kinderen het beste thuis.'
Een paar jongens proberen te fietsen, maar dat is gewoon onmogelijk. Ze kunnen
er niet eens op komen. En als het ook lukt, ze komen toch geen meter vooruit, al
gaan ze ook met hun hele gewicht op de trappers hangen. En de meisjes hebben
zelfs de grootste moeite om hun karretje alleen maar te léiden. Zo woedend gaat die
storm tekeer. Maar Arjen Blankaerts laat zich niet kisten en probeert telkens
opnieuw.
'Laat het dan toch', wil Miete zeggen. 'Elet gaat immers toch niet.' Maar de wind
snijdt haar de woorden af. Ze moet haar hand schuin voor de mond houden om nog
asem te kunnen krijgen. En nu en dan keert ze zich om met de rug naar de storm,
met het bange Riekje aan de hand, om weer op adem te komen.
Hoog boven zich horen ze nu en dan zwakjes de kerkklok luiden. Niet omdat ze
werkelijk geluid wordt. Maar omdat de storm de klok heen en weer slingert, zodat
ze telkens de klepel raakt.
In de tuin van de pastoor wappert nog wasgoed aan de lijn. Het wappert woedend
en driftig alsof het zich met alle geweld wil losrukken om de lucht in te gaan.
'Zou Jannetje, de huishoudster van de pastoor, vergeten zijn de was binnen te
halen?' denkt Miete. Ze kijkt naar de ramen. Daar staat de pastoor een sigaar te
roken. Hij knikt en lacht even. Dan komt Jannetje ineens de pastorie uitgelopen.
De wind bolt haar rokken terwijl ze haar armen optilt om de wasknijpertjes los te
maken.
Ineens schiet een onderbroek uit haar handen en zeilt spottend de lucht in. Maar
de kinderen denken er niet aan om het kledingstuk na te rennen en te grijpen. Ze
hebben genoeg met zichzelf te stellen. Even later passeren ze het huis van de dominee
en dan komen ze tussen de huizen uit op de open dijk. Daar blaast de wind nog veel
feller, want daar is niets dat hem tegenhoudt en heeft hij volkomen vrij spel. Miete
worstelt om vooruit te komen. Het gaat bijna niet met het kleine kind aan de hand.
'Geef mij de fiets, dan pak jij Riekje op je rug!' schreeuwt ze zo hard ze kan. Maar
Arjen probeert er telkens weer op te springen. Hij zal en wil rijden.
'Wat kunnen jongens toch koppig zijn', denkt Miete.
Daar ineens wordt het heel even kalmer. Het is of de storm moe is en even wil rusten.
Arjen bedenkt zich geen ogenblik. Vliegensvlug zet hij zijn linkervoet op de trapper
22