waar nu de Doggersbank ligt, dus hier - meester Wiebinga wijst een plek aan in de Noordzee ten oosten van Engeland - waar al eeuwenlang vis gevangen wordt, was toen land. Land met bos, met oerwouden, waarin wilde dieren leefden. Herten, elanden, buffels, wilde zwijnen, oerossen en zelfs mammoeten. Dat is een soort reuzenolifant met lange haren en geweldige, enigszins spiraalvormig gebogen slagtanden.' Arjen Blankaerts steekt zijn vinger op. 'Hoe weten we dat, meneer? Ik bedoel van die mammoeten.' 'Dat weten we omdat de vissers die geregeld op de Doggersbank gaan vissen, wel eens stukken beenderen van de mammoet in hun netten hebben opgehaald. Been deren die duizenden jaren oud en versteend zijn omdat ze van de lucht waren afgesloten', antwoordt meester Wiebinga. 'En hoe komt het dat op de plaats van de Doggersbank nu zee is en dat Nederland nu van Engeland gescheiden is?' vraagt Annie Waanders. 'Dat komt omdat de zee langzaam ging stijgen. Alle lage streken liepen toen onder water; ook het grootste deel van wat nu Nederland is.' 'Waar kwam dat water dan allemaal vandaan?' vraagt Arjen Blankaerts weer. Meester Wiebinga glimlacht om al die vragen. Maar hij vindt het toch fijn dat zijn leerlingen graag het naadje van de kous willen weten. Daarom vertelt hij graag verder. 'Jullie moeten weten', zegt hij, 'dat ongeveer 20.000 jaar geleden een groot deel van Europa en ook van Nederland met een dikke laag ijs bedekt was. Omdat het klimaat begon te verbeteren, dus omdat het langzaam warmer werd, begon dat ijs geleidelijk te smelten. Als ijs smelt, krijg je water. Omdat er toen zo verschrikkelijk véél ijs smolt, ontstond er ook veel water. Al dat water vloeide natuurlijk naar de zee. En de zeespiegel werd dus hoger, waardoor de laag gelegen streken overstroomden. De zee steeg en ze stijgt nu nog. Gelukkig nog maar heel weinig, bijna twintig centimeter in de honderd jaar. Maar ze stijgt, omdat er aan de Noordpool nog altijd veel ijs smelt. Daarom moeten we de dijken steeds hoger en sterker maken, willen we op de lange duur niet verdrinken. En dat kost ontzaglijk veel geld. Want onze kustlijn is geweldig lang. In een rechte lijn gemeten is de afstand van Zeeuws-Vlaanderen tot Den Helder ruw geschat maar tweehonderd kilometer. Maar als je langs al de zeearmen en inhammen, waar overal dijken liggen, zou lopen, zou je niet tweehonderd, maar achttienhonderd kilometer moeten tippelen. Achttienhonderd kilometer dijk en duin om ons kleine landje tegen de zee te beschermen. In de tijd van Christus toen er nog maar alleen duinen, maar natuurlijk nog geen dijken waren, liep het land bij vloed telkens onder water. Tweemaal per etmaal drong de zee diep ons land binnen en schuurde er diepe geulen uit. Op de meeste plaatsen konden dan ook geen mensen wonen. Die woonden in het zuiden en oosten, in de streken die hoger lagen en waar de zee dus niet kon komen. In het westen en noorden waar ze wèl last van de vloed hadden, woonden ook wel 9

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1969 | | pagina 11