SCHELPHOEK
Fig. 4. Verloop van de snelheid
bij verkleining van het sluitgat.
snelheid kan komen: op het allerlaatste ogenblik, als het
gat bijna dicht is, b.v. nog slechts een dwarsdoorsnede van
1 m2 heeft. Dan hangt de werkelijk optredende stroomsnel
heid slechts af van de grootte van het tijverschil. Dit bracht
met zich mede, dat de sterkste stromen zouden optreden
bij Bath, achterin de Westerschelde, waar het tijverschil
het allergrootst is. Die berekende stroomsnelheden waren
zo groot, dat de zinkstukken, die de bodem moeten be
schermen, in snel tempo zouden worden opgeruimd en dat
dus weer een diep gat zou worden gevormd.
Dus moet een zodanig veldtochtsplan worden opgesteld,
dat die grootste snelheden niet zullen optreden, of als het
ware worden overgeslagen. Dat betekent, dat een gat met
één slag zal moeten worden gesloten, voor de kritieke
stroomsnelheidsgrens is overschreden. Met het oog daarop
is het nodig, een grafiek te tekenen (fig. 4), waarin in de
ene richting de grootte van het gat wordt uitgezet en in de
andere richting de stroomsnelheid. De uiterste punten:
het grote gat met betrekkelijk zwakke stroom en het vrij
wel gesloten gat met sterke (te sterke!) stroom, zijn niet
moeilijk te bepalen, maar het is nodig, het tussenliggende
verloop van het diagram te kennen. Men moet welen, welke
snelheid is te verwachten bij elke grootte van het gat.
De eerste taak, zowel van dr Dronkers als van het labo
ratorium, is dan ook geweest deze lijn te bepalen. Alle
werkers op het terrein, met inbegrip van prof. Jansen met
zijn caissons, zijn bij het bepalen van hun werkplan af
hankelijk van die lijn. Zij moeten weten bij welke grootte
van het gat zij stromen moeten verwachten, waarbij niet
meer met klei kan worden gewerkt en men dus op caissons
zal overgaan en bij welke grootte de voor zinkstukken
kritieke stroomsnelheid zal optreden.
Dr Dronkers heeft rekenmethoden toegepast, welke
gegrond zijn op het werk van Lorentz ten behoeve van de
afsluiting van de Zuiderzeesinds het begin van 1920 steeds
verder ontwikkeld en vervolmaakt. Tegenwoordig kan men
met die rekenmethoden heel ver komen, als het terrein
niet al te ingewikkeld van vorm is.
Daarnaast worden in het waterloopkundig laboratorium
proeven genomen, die op zeer kleine schaal kunnen worden
uitgevoerd, en welke ook ten doel hebben, het tekenen van
het grafiekje mogelijk te maken.
Beide methoden worden toegepast, omdat ze geen van
beide volmaakt zijn. Het is dus zeer gewenst, dat ze elkaar
steunen.
Is het terrein zo ingewikkeld als in de polder Schouwen,
die door meerdere gaten van verschillende kanten vol
stroomde en waarin het water niet alleen rechtuit ging
maar zich naar alle richtingen verspreidde en daarbij
ruïnes van dorpen en hekken, heggen en bomen, hogere en
lagere punten moest passeren, dan zijn we blij, dat we
behalve de berekeningen ook de modelproeven kunnen doen.
Zowel voor de berekeningen als voor de modelproeven
moet men beschikken over vele gegevens en daaruit blijkt
de noodzaak van een meetdienst op het terrein, die door de
Waterstaat zeer uitvoerig is ingezet en die in de eerste
plaats moest zorgen, dat de hoogteligging van de grond zeer
precies bekend was. In geen land ter wereld kan men over
zulke goede waterstaatkundige gegevens beschikken als in
Nederland. Bijna alle topografische en hydrografische ge
gevens zijn in de daarvoor bestemde laden aanwezig. Toch
moesten verschillende details worden hijgepeild en bijge-
meten.
Als de hoogteligging van de grond eenmaal bekend is,
kan men nog niet op zijn lauweren rusten. De geulen
schuren uit en het daarvan afkomstige zand wordt op het
terrein afgezet. De kaarten zullen dus regelmatig moeten
worden bijgewerkt: daarvoor is de luchtfoto een uiterst
belangrijk middel en we zijn dus dankbaar geweest, dat we
telkens luchtfoto's kregen, soms zelfs elke week. De vraag
bij sommige gaten was: „geef ons elke dag een luchtfoto".
Dat was niet mogelijk en zou ook niet nodig zijn geweest.
Maar de instanties, die de foto's moesten maken, wisten,
dat ze ons nieuwe gegevens moesten verschaffen, telkens
als ze daartoe de kans kregen!
Verder moest er geregeld worden gepeild om de diepte
van de geulen te bepalen. Er is met een groot aantal peil-
vletten gewerkt door mensen, die dag en nacht in touw
waren, hetzij in hun bootje, hetzij in de tekenkamer voor
het uitwerken van de peilingen.
Er moesten peilschaalwaarnemingen worden verricht om
te zien, hoe het getij zich voortplantte, en stroommetingen
om na te gaan, of de toestand zich ontwikkelde in overeen
stemming met de voorspelling door laboratoriumproeven
en getijberekeningen. Over al deze waarnemingen zou ik
uren kunnen praten.
Ik vermeldde reeds, dat een maaiveldsluiting moet wor
den toegepast, wanneer dat ook maar enigszins mogelijk is.
Bij zulk een maaiveldsluiting wordt namelijk de stroom
snelheid in sterke mate beperkt. De stroom is afhankelijk
van het verval, het hoogteverschil aan weerszijden van de
dijk of de dam \/2 gliMaar bij een maaiveldsluiting is
het verval verdeeld over 2 trappen: de lste trap van het
MAX. VLOEDSNELHEID
MAX. EBSNELHEID
OEM.TIJ. H.W. 1,501-
L.W. 140-
MAAIVELD SLUITING
GEULEN SLUITING
OPPERVLAK SLUITGAT IN mi
DICHT
MAX. EBSNELHEID
GEVAARLIJK VOOR DE BEZINKING
MAX.VLOEDSNELHEID
J
4000 3500 3000 2500 2000
iiIii
3