III. De dichting van de dijksbressen bij Kruiningen door ir H. A. FERGUSON Hoofdingenieur van de Rijkswaterstaat Inleiding Beschouwt men de kaart van de ondergelopen gebieden in het zuidwesten des lands, dan is de oppervlakte, die tengevolge van de drie dijkdoorbraken bij Kruiningen inundeerde, betrekkelijk klein. De Polder Kruiningen heeft een oppervlakte van 1400 ha en het Waterschap Waarde, dat door het bezwijken van de binnendijk tussen beide gebieden onderliep en daardoor met Kruiningen tot één stroomgebied werd verenigd, meet 800 ha (fig. 1). In totaal waren dit dus „slechts" 2200 ha tegenover een totale oppervlakte van de 145000 ha, welke tengevolge van de Februari-ramp in de provincies Zuid- Holland, Noord-Brabant en Zeeland blank kwam te staan. Dit is echter een voorstelling, die misleidend is, want de overstroming van „Kruiningen" betekende een veel grotere ramp dan uit de bovengenoemde verhouding van oppervlakken blijkt. Door de doorbraken werden hier im mers de twee belangrijkste verkeersaders in Zeeland, de spoorlijn en de Rijksweg door Zuid-Beveland, ongeveer een half jaar afgesneden, terwijl de drukke veerdienst over de Westerschelde tussen Kruiningen en Perkpolder thans reeds ruim een jaar is uitgeschakeld. Zeeland werd hier dus wel zeer ernstig in zijn verbindin gen getroffen. Bovendien heeft het getij in de Kruininger polder wel bijzonder zwaar huisgehouden. Door zijn diepe ligging op vele plaatsen 2.50 m be neden de zeespiegel had het Scheldewater er gemakkelijk toegang. Daarbij komt dat het getijverschil op de Schelde zeer groot is, nl. bij Hansweert bij normaal getij bijna 4.50 m, bij springtij 5.00 m. Deze geweldige waterschommeling vond men na de doorbraken ook in de polder, zodat bij hoogwater op de diepst gelegen plaatsen 5.00 m water Voordracht, gehouden in de Instituutsvergadering van 23 Februari 1954 in het Gebouw voor Kunsten en Weten schappen te 's-Gravenhage, gewijd aan „Herstellings- en ver- beteringswerken na de ramp van 1 Februari 1953". stond. Huizen, die bij laagwater droog kwamen, verdwenen bij hoogwater tot aan de dakgoot in het water. Het totale vermogen van de drie dijksgaten was door het grote tijverschil aanzienlijk. Het zal ongeveer 40 millioen m3 per getij hebben bedragen, d.w.z. 25% meer dan het debiet van de beruchte dijksbressen bij Rammekens. Onge veer 8 van deze 40 millioen kwamen voor rekening van het Waterschap Waarde. Een van de weinige lichtpunten was de onmiddellijke nabijheid van het Kanaal door Zuid-Beveland met zijn meergelegenheden, losplaatsen en vluehthaven, waardoor een vlotte aanvoer van materialen en materieel was ver zekerd. Het was vlak na de ramp niet gemakkelijk zich snel een duidelijk beeld te vormen van de omvang der beschadi- IGAT VEEPMAVEN IT.AT wcrrycrppR WESTER SCHELDE Fig. 1. Het ondergelopen land achter de dijksgaten bij Kruiningen. 16

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1954 | | pagina 18