«L 1 Renesse I Haamstede BROUWERSHAVEN plaats van afsluiting \L J^^-rirDii/yrr hoofdvakgrenzen. /ZIERIKZEE tussenvakgrenzen. Fig. 1. Sehematisatie van de polder Schouwen voor gelijk- berekeningen ten behoeve van de afsluiting van het gat bij Schelphoek. In de figuur is door een lijn de plaats aange geven, waar de helft van het totale wrijvingsverval in de stroomrichting bereikt wordt vanaf het dijkgat tot achter in de polder. Van het dijkgat tot aan de genoemde lijn moest de berekening het uitvoerigst zijn. 2.0 1.0 - 1.0 - 2.0 3 2 1 0 1 2 3 V \V - i N AP. V L *ar 9a t c X3 c yn *nf T- *J> i- 01 «0 Sët u a> VI 1 c <o -g 9 ---1 in t cvN F CU UOfTl EïJ* hs uit c E in - O O Getij bewe aina in 1 het aai van L. «a V» Cv <y SCHELPHOEK C; i i 8000 4000 0 4000 8000 Fig. 2. De resultaten van de getijberekening voor de polder Schouwen volgens de situatie in Maart 1953. Het verval tus sen de plaats buiten het gat en de plaats direct binnen het gat wordt door traagheidskrachten veroorzaakt. Het verval tussen de laatstgenoemde plaats en die op het maaiveld op 1 km van het gat is hoofdzakelijk het gevolg van volkomen overlaten bij eb; dat tussen 1 en 8 km van het gat wordt veroorzaakt door wrijvingskrachten. Er zijn dus in de gegevens vooral twee onzekere factoren, nl. de coëfficiënt van CnézY en de hoogteligging van het terrein. Deze gegevens zijn evenwel onmisbaar, zowel voor een berekening als voor een model en het is daarom van essentieel belang de practisclie invloed van deze onzeker heden te leren kennen. Het inzicht hierin verschaft de be rekening. Dan is er nog een moeilijkheid. Het poldergebied moet ook geschematiseerd worden om het tweedimensionale stromingsbeeld in rekening te brengen (zie fig. 1). Het zal U duidelijk zijn, dat een zekere mate van willekeur in de sehematisatie kan voorkomen, die van invloed kan zijn op de te berekenen stromen. Dit moet ook weer nader onder zocht worden. Het blijkt dan, dat de invloed van de sehe matisatie meestal gering is. In verband met de verschillende grootheden, die volgens het voorgaande tot onbetrouwbare resultaten kunnen leiden, is het verder van belang om te bestuderen, hoe de onderlinge verhouding is tussen de weerstands- en de traagheidskrachten, die in de bewegingsvergelijking voor komen. In fig. 2 is als voorbeeld het verloop van de getij- beweging' in de polder Schouwen weergegeven met weer stands- en traagheidsvervallen. De traagheidskrachten zijn in ieder geval onafhankelijk van de coëfficiënt van CnézY. De traagheidskrachten in het sluitgat zelf zijn ook niet direct afhankelijk van de hoogte van het maaiveld. De traagheidskrachten op het maaiveld zijn wel afhankelijk van die hoogte. Het is echter een geluk kige omstandigheid, dat de traagheidskrachten op het maaiveld van ondergeschikte betekenis zijn, als we onge veer maximale stroomsnelheden beschouwen. Zodra nu de traagheidskrachten in het sluitgat van veel grotere betekenis zijn dan de wrijvingskrachten op het maaiveld, zal een mogelijke fout in de bepaling van de coëfficiënt van CHézY, of in de bepaling van de hoogte van het maaiveld, of in de sehematisatie, van geringe betekenis zijn op de te berekenen stroomsnelheden. Zijn de wrijvingskrachten wel van betekenis t.o.v. de traagheidskrachten in het sluitgat, dan moet de invloed van variaties in de coëfficiënt van CHézY op de te berekenen stroomsnelheid nader onderzocht en de ongunstigste ver onderstelling bestudeerd worden. Eventueel moet de bere kening worden verfijnd door b.v. bij de sehematisatie van een groter aantal vakken uit te gaan. Als een practisch resultaat van deze berekeningen is ge bleken, dat de wrijving op het maaiveld in de onmiddellijke omgeving van het sluitgat van meer invloed is op de getij beweging, dan in het verder gelegen deel van de polder het geval is. Voor dit verder gelegen deel behoefde de sehema tisatie minder uitvoerig te zijn (fig. 1). Als gevolg hiervan konden de berekeningen belangrijk eenvoudiger worden. Als het sluitgat belangrijk wordt vernauwd, hetgeen bij de eindsluiting meestal het geval is, dan worden de traagheidskrachten in het sluitgat van overheersend belang en dus een eventuele onzekerheid in de wrijvingskrachten van nog minder betekenis. Dit feit is van grote waarde om betrouwbare resultaten te verkrijgen voor de bepaling van de maximum snelheden, die in de uiteindelijke sluitgaten zullen optreden. Er is echter nog een factor, die ik tot nu toe niet heb genoemd, nl. de contractie van de stroom in het sluitgat. De grootte van deze contractie moet met behulp van me tingen bepaald worden. Het vaststellen van deze grootheid bij toekomstige toestanden blijft echter een moeilijk vraag stuk, zoals bij de sluiting van Ouwerkerk gebleken is en vormt een bron van onzekerheid. In het voorgaande heb ik alleen gesproken over de bewe gingsvergelijking. Voor de volledigheid wil ik nog even op merken, dat de getijbeweging niet alleen bepaald wordt door de bewegingsvergelijking, maar ook door de continuï- teitsvoorwaarde. Deze geeft aan, dat iedere watertoe- of afvoer tot een corresponderende verhoging of verlaging van de waterspiegel aanleiding geeft. Deze voorwaarde is echter niet van gegevens afhankelijk, die tot fouten kunnen leiden. Tot nu toe heb ik gesproken over de maximum stroom snelheden. Ik zeg nu in het kort nog het een en ander over het verloop van de snelheid in de sluitgaten bij de kente ringen, die zoals reeds gezegd berekend moet worden in verband met het uitvoeren van de zinkwerken en vooral voor het plaatsen van de afsluitingselementen. De manoeu vres met grote caissons zijn slechts mogelijk bij snelheden, die b.v. kleiner zijn dan 1 m/sec. 13

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1954 | | pagina 15