Het doel van de getijberekeningen voor de afsluiting van de grote
stroomgaten 0
door dr J. J. D RON KERS
Summary: Tidal calculations, used to plan the enclosure of the large gaps in the dikes of the islands of Schouwen
and South-Beveland, caused by the stormflood of 1 February 1953.
Numerous cases, in connection with the narrowing of the gaps and the process of the enclosure, have been cal
culated (about a seventy calculations have been worked out).
The author especially treats the physical background of these calculations concerning the tidal movement
through the gaps and in the polder-land. Also the accuracy of the results of the calculations are dealt with.
Fig. 1 shows in outlines the polder Schouwen with the directions of the flood currents and the sections for the
calculations.
Figs 25 show the results of some exampels of tidal calculations, compared with the current and tidal measu
rements, respectively for the gaps at Schelphoek (island of Schouwen), Kruiningen (island of South-Beveland)
and Ouwerkerk (Schouwen).
Als vervolg op de voordracht van prof. Thijsse zal ik
een kort overzicht geven van het doel der uitgevoerde
berekeningen voor de afsluiting van enige grote stroom
gaten.
U vraagt zich misschien af: Waarom modelproeven en be
rekeningen beide Zijn dit niet twee methoden, die hetzelfde
vraagstuk behandelen en dus dezelfde resultaten moeten
geven?
Het getijmodel, als het eenmaal goed is aangepast, geeft
snel een inzicht in de veranderingen, die de getijbeweging
ondergaat bij allerlei wijzigingen in de bestaande toestand.
Het bestuderen van de getijbeweging met behulp van getij
berekeningen leidt echter tot een nader inzicht in de belang
rijkheid der physische factoren, die het verloop van het
getij beïnvloeden.
Bovendien kan het van belang zijn om belangrijke gege
vens op verschillende wijzen te bepalen. Onderlinge verge
lijking van de resultaten van model en getijberekeningen
heeft dan ook tot nuttige discussies geleid.
Zoals prof. Thijsse reeds gezegd heeft, geven getij
model en getijberekening een benaderd beeld van de wer
kelijkheid. De betekenis van getijberekeningen is nu, dat
het vaak mogelijk is om met behulp van physische be
schouwingen de betrouwbaarheid van de berekende resul
taten te beoordelen. Dit is speciaal van belang voor het op
stellen van plannen voor het sluiten van dijkbreuken, waar
bij immers de toekomstige toestand zal afwijken van de
bestaande, waarbij men metingen heeft kunnen verrichten.
Bovendien was het dan vaak mogelijk om met behulp
van de verworven kennis de berekeningen te vereenvoudi
gen, waardoor in dezelfde tijd een groter aantal konden
worden uitgevoerd.
Vóór ik echter het voorgaande nader illustreer met be
hulp van een paar practische voorbeelden, die zich bij de
sluitingen hebben voorgedaan, zal ik eerst in het kort de
practische vraagstukken noemen, waarvoor speciaal de re
sultaten van de getijberekeningen van belang waren.
De keuze van een plan van afsluiting is nl. niet in de
laatste plaats afhankelijk van een zo gunstig mogelijk ver
loop van de stromingstoestand in de stroomgaten. Dit be
treft dan zo klein mogelijke maximum stromen om de
aanval op de zinkstukken zo gering mogelijk te doen zijn.
Voorts moeten in een voldoend lang tijdsinterval rondom
de kentering voor het aanbrengen van zinkstukken en het
laten zinken van afsluitingselementen de snelheden vol
doende klein zijn.
Voordracht gehouden in de Instituutsvergadering op
23 Februari 1954 in het Gebouw voor Kunsten en Weten
schappen te 's-Gravenhage gewijd aan „Herstellings- en ver-
beteringswerken na de ramp van 1 Februari 1953".
De waterbeweging door ieder van de stroomgaten van
Schelphoek, Ouwerkerk, Kruiningen en Hellevoetsluis en
de getijbeweging in het achterliggende poldergebied werd
dan ook vele malen berekend, zowel voor de bestaande
toestand, die immers aan voortdurende veranderingen on
derhevig was, als voor de toestanden die in de toekomst
verwacht moesten worden, indien de werken voldoende ver
voortgeschreden waren.
In verband met de korte spreektijd zal ik geen overzicht
geven van aard en doel van de uitgevoerde berekeningen
van ieder der sluitgaten apart. Ook over de rekenmethoden
kan ik U hier niet nader inlichten. Deze vertonen overeen
komst met die welke indertijd uitgevoerd zijn voor de af
sluiting van de Braakman en waarover ik in De Ingenieur
het een en ander meedeelde.
De getijberekeningen voor de overstroomde polders, voor
al als deze laatste uitgestrekt zijn, waren echter belangrijk
ingewikkelder. De berekeningen voor de afsluiting van
Schelphoek waren het moeilijkst.
Alleen zal ik, om U een indruk te geven van het vele werk
dat verricht is, het aantal berekeningen mededelen, dat
werd uitgevoerd. Dit betreft voor Schelphoek 21 bereke
ningen, voor Ouwerkerk 23, voor Kruiningen en Bath 23
en voor Hellevoetsluis 4 berekeningen. Dit laatste aantal
is gering in verband met de spoedige sluiting van dit gat.
Na deze inleiding wil ik nader de kwestie behandelen, die
ik in het begin stelde in verband met de bijzondere betekenis
van getijberekeningen voor het sluiten van de stroomgaten.
Zoals bekend zijn de krachten, die de getijbeweging be
palen en dus in de bewegingsvergelijking voorkomen: de
zwaartekracht, de traagheidskracht, welke zich tegen de
snelheidsverandering verzet en tenslotte de wrijvings
kracht, die wordt uitgedrukt met behulp van een empi
rische grootheid, de coëfficiënt van Chézy.
In het geval van getijbeweging in een rivier is de waarde
van de coëfficiënt vrij goed bekend, omdat men haar heeft
kunnen afleiden uit de waarnemingen die op de rivier ver
richt zijn, maar bij de waterbeweging in een poldergebied
is dit uiteraard niet het geval.
Haar waarde in een poldergebied kan nu bepaald worden
door een getijberekening voor een geval uit te voeren, waar
bij voor een voldoend aantal plaatsen in de polder het ver
ticale getij gemeten is. Dan moeten bij deze getijberekening
zodanige waarden voor Chézy worden ingevoerd, dat ten
slotte het gemeten getij door berekening teruggevonden
wordt.
In de bewegingsvergelijking komt echter nog een groot
heid voor, die soms tot onbetrouwbaarheden kan leiden, nl.
de hoogte van het maaiveld in de polder, die van plaats
tot plaats variabel is.
12