Het is duidelijk dat de stromen bij doodtij minder sterk zijn dan in de springtijperiode. In die periode wordt de grens dus het eerst overschreden. Het wordt echter nog erger als door harde wind op de Noordzee het hoogwater belangrijk boven de normale niveau's uitkomt. Men moet dus goed opletten, op welke omstandigheden men moet rekenen. Bij Ouwerkerk dacht men, een springtij zonder schade door te komen, maar een extra hoge vloed zou schade kunnen veroorzaken. Nu behoeft men in de zomer niet op zeer hoge zeestanden te rekenen, maar het is toch wel duidelijk, dat haast was geboden. De ervaring leert, dat in de laatste week van Augustus vaak slecht weer voorkomt en men moest vóórdien het gat dicht hebben. Dit klemde te meer, omdat op 27 en 28 Augustus een hoog „astronomisch" springtij was te verwachten. Er is in Juli en Augustus hard gewerkt. Op 20 Augustus was de dam over het schor nagenoeg gereed en waren de diepe gaten voorzien van betonnen landhoofden. De ma noeuvre van het invaren van de oostelijke sluitponton was in het laboratorium bestudeerd; voor het westelijke gat was dat niet nodig geoordeeld. Toen kwam het slechte weer. Niet eens zo heel erg, maar genoeg om op 22 Augustus stromen te veroorzaken, die in de hoeken van het westelijke gat diepe gaten uitschuurden, waarin de landhoofdcaissons verdwenen. Het kop-effect had zijn funeste werking uitgeoefend. Het westelijke gat is toch dicht gekomeneen overmacht van caissons en van materieel bleek nog sterker dan de stroom. Er was echter geen materieel genoeg om tegelijker tijd bij het oostelijke gat te zinken en te storten. De peil- vletten rapporteerden ook hier de gevreesde kuilen in de hoeken en op 26 Augustus, toen de strijd om het westelijke gat een gunstige wending nam, begonnen de landhoofden van het oostelijke te verzakken. De volgende dag moest de nederlaag worden erkend. Verscheidene caissons waren onder water verdwenen en vormden daar grillige ondiepten: het gat was het „Brok- kengat" geworden. Eén dag eerder zou het waarschijnlijk nog gelukt zijn, maar nu bleek de veiligheidscoëfficiënt juist klein en de gemeten stroomsnelheid van ruim 5 m per seconde juist te groot. Er werd dadelijk een nieuw plan gemaakt. Dit plan was gebaseerd op de aanwezigheid van vier dijkkoppen: twee van het Dijkgat en twee van het Brokkengat. De eerste snoerden de ebstroom samen, de andere veroorzaakten een sterke contractie van de vloedstromen. Tussen de gaten was dus een gebied waar zowel de vloed- als de ebstroom een betrekkelijk smal gebied in beslag namen. Daar was dus een gunstige plaats voor de sluiting: men kon de land hoofden aan weerszijden buiten de hoofdstroom bouwen en dus het vermogen van het gat onaangetast laten. De diepte was daar zeer groot: die is door zinkwerk en steen- Fig. 17. Maaiveldsluiting (model in dit geval van Ouwerkerk), Fig. 18. Levensstrijd. Sluiting. sLiiirmcE Fig. 19. Schelphoek. SCHELOEZIJOE POLDERZIJDE Fig. 20. De Gemene Geul. 10

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1954 | | pagina 12