en het ontstane gat bij hoogwater werd gedicht door er
zinkstukken tegen aan te plaatsen en caissons daarop te
zetten. Veel veiligheidscoëfficiënt zal er toen niet meer in
kabels en lieren hebben gezeten, maar het liep goed af en
dat is het voornaamste.
Bij de laatste sluiting werden twee series gekoppelde
caissons onmiddellijk na elkander gevierd.
Toen de avond van 27 Augustus de Schelphoek officieel
„dicht" was, begon het dichtmaken van de lekken. Ze wa
ren niet ernstig, maar het waren er toch wel veel. Ook heeft
het water nog bij een hoog tij over de caissons heen ge
stroomd.
Een geheel andere sluiting was die van het gat bij Steven-
sluis. Daar was een doorgaande geul, die aan een zijde kon
worden begrensd door een uit stapelcaissons bestaand land-
hoofd. Aan de andere kant van de geul was geen gelegen
heid om een dergelijke constructie te makendaar was een
talud van zwaar bestorte zinkstukken. Het te sluiten pro
fiel was dus een rechthoekig trapezium.
Hiervoor is gebouwd een samenstel van hoge caissons,
dat in het rechthoekige deel paste. De overblijvende drie
hoek is afgesloten door het neerlaten van een aan de caisson
bevestigde staalconstructie, die „guillotine" werd ge
doopt. Zo'n guillotine, die het eerst is gebruikt bij het dijk-
gat ten Oosten van Hellevoetsluis, is na het neerlaten ook
al niet dadelijk waterdicht.
Toen Stevensluis werd gesloten, kon men niet vermoe
den, dat een analoge manoeuvre, op nog groter schaal, in
de opwindende Novemberdagen bij Ouwerkerk zou worden
toegepast. Ook de manoeuvre bij Stevensluis was in een
model gerepeteerd.
Ik kom nu tot de laatste sluiting, die Van Ouwerkerk.
Zelfs voor Schelphoek, die toch „de grootste dijkdoorbraak
aller tijden" was, heeft het laboratorium niet zo veel
moeten doen als voor Ouwerkerk. Behalve het getijmodel
voor Duiveland, zijn nog vier modellen in actie geweest.
U zult vragen, waarom bij Ouwerkerk, in tegenstelling
met de Schelphoek, de ringdijk buiten-om is gelegd.
De reden was, dat de ondiepte buiten het gat beschut
ligt achter een oude dijkrest van een lang geleden buiten-
geslagen polder, de Zuidbont. Verder was de ondiepte zo
breed, dat er vrijwel geen gevaar bestond dat zij zou ver
dwijnen. Geen wonder dat de directie het buiten-tracé
koos: het verkeer te water van en naar het werk behoefde
de dijkgaten, met hun harde stromen, niet te passeren.
Dit tracé sneed twee tamelijk diepe geulen, die in ver
binding stonden met de beide dijkgaten. Berekening en
getijmodel leerden dat een sluiting van de hulpdijk buiten
deze geulen de stroomsnelheid ongeveer zou doen oplopen
tot de kritieke grens, waarbij gevaar zou ontstaan voor de
zinkstukken in de overblijvende openingen. Toen was be
sloten, dat de belangrijkste geul, de oostelijke, door bagge
ren nog iets zou worden verruimd, mocht men dus aanne
men dat de volgorde kon zijneerst maken van de dam over
de ondiepe gedeelten, met de „normale" hulpmiddelen
klei en zand en later met op zinkstukken geplaatste lage
caissons en daarna sluiten van de diepe geulen met grote
eenheden. Het zou dus een geulensluiting worden.
Nu is het met die kritieke grens altijd een moeilijke zaak.
9