HOOFDSTUK 1
Het vasteland; de zeewering van Rijnland en Delfland
a. Rijnland
I. De duinregel van het bij het hoogheemraadschap van
Rijnland in beheer zijnde kustgedeelte, van de grens van
Noordholland tot even benoorden Scheveningen, werd zwaar
aangevallen.
Volgens de uitkomsten van de door het Rijk in Juli 1953
uitgevoerde strandmetingen is, in vergelijking met de meting
van het voorgaande jaar, tussen de strandpalen 72 en 85, de
duinvoet 5 tot 20 m landwaarts verplaatst; tussen de strand
palen 87 en 97 was dit 2 tot 16 m.
Bij de strandpalen 73, 76, 83, 84 en 91 zijn ook de hoog- en
laagwaterlijnen resp. 1 tot 9 m en 2 tot 29 m landwaarts ver
schoven.
In het algemeen vertoont de nieuw ontstane duinbegrenzing
een regelmatige lijn. Het beloop van de duinen is echter ter
plaatse van de afslag steil.
Direct na de storm was het strand tussen de strandpalenlijn
en de nieuw ontstane duinbegrenzing op de meeste plaatsen
beduidend verhoogd. Hoewel op deze verhoging weer in de
loop van het jaar enige afname gevolgd is, zijn toch ten slotte
de hoog- en laagwaterlijnen in het algemeen enigermate zee
waarts verplaatst.
Verschillende in de zeewering nog aanwezige bunkers waren
geheel onderspoeld, verzakt of geheel vrij op het strand komen
te staan.
De uitwatering van Rijnlands boezem bij Katwijk verzandde
tot een hoogte van 2.50 m N.A.P.
Te Noordwijk was de voorliggende duinstrook bij de Noord
boulevard ter hoogte van „Palace" voor een belangrijk deel
weggeslagen; op één plaats werd de bestrating van de boule
vard beschadigd.
42