b. Het windeffect
Bij krachtige wind en vooral bij storm treden afwijkingen
op van de standen volgens de getijtafels.
De wind heeft nl. een grote invloed op de waterbeweging
in het Noordzeebekken.
De vorm, en voorts de betrekkelijk geringe diepte van deze
zee, alsmede de richting waarin en de afstand waarover de
wind over het wateroppervlak strijkt, en niet in het minst de
duur van een storm, zijn factoren waarmede de optredende
afwijkingen kunnen worden verklaard.
Bij oostelijke en zuid-oostelijke winden treedt langs onze kus
ten een verlaging op, bij westelijke en noordwestelijke winden
verhoging.
Bij storm uit laatstgenoemde richtingen worden de afwij
kingen groot en kan er een stormvloed optreden.
Van stormvloed wordt gesproken indien in een der 7 hoofd
waarnemingsstations langs onze kust een bepaalde waterstand,
het zgn. grenspeil, wordt overschreden. Voor het grenspeil heeft
men de waterstand gekozen, die gemiddeld eens in de twee
jaar wordt overschreden.
In de zomer blijven de vloerhoogten vrijwel zonder uitzon
dering beneden het grenspeil, 's winters komt gemiddeld één
vloed in de twee jaar boven dit grenspeil en heet dan storm
vloed.
Zoals gezegd, is vooral de geringe diepte van de Noordzee
van grote betekenis voor de opwaaiing; in het bijzonder in het
deel der Noordzee ten zuiden van de lijn Huil (oostkust van
Engeland) kaap Skagen (Noordpunt van Jutland) is dit het ge
val. Ten zuiden van deze lijn, die over de Doggersbank loopt, is
de Noordzee gemiddeld maar een 30 meter diep, in tegen
stelling met de Noordzee ten Noorden van deze lijn, welke
een gemiddelde diepte heeft van meer dan 100 meter. Ten
opzichte van de diepten en afmetingen van de Atlantische
Oceaan is de Noordzee evenwel niet veel meer dan een on
diepe plas die enkele laaggelegen gedeelten van het continent
van West-Europa overspoelt.
Indien over een watervlakte een krachtige wind strijkt, dan
wordt langs de oppervlakte van dat water een stroom in de
windrichting opgewekt, waardoor een opeenhoping van water
20