125
2. De gevolgen van de stormvloed voor de waterkeringen
waren de volgende:
a. De duinen.
Aan de duinen op Voorne werd omvangrijke schade toege
bracht.
De uitkomsten van de door het Rijk uitgevoerde strand-
metingen wijzen, in vergelijking tot die van 1952, in hoofdzaak
op een landwaartse verplaatsing van de duinvoet tussen de
Quackse nol (strandpaal 19) en strandpaal 11 met gemiddeld
17 m. Voorts een landwaartse verplaatsing van de duin voet, de
hoogwaterlijn en de laagwaterlijn tussen de strandpalen 10 en 5;
en wel wat betreft de hoogwaterlijn bij de strandpalen 7, 6 en 5
met respectievelijk 88, 36 en 91 m en op een afname in hoogte
van het strand bij de strandpalen 19, 18 en 17 met gemiddeld
1.54 m. Verder blijkt uit de metingen, dat ter plaatse van de
strandpalen 6 en 5 de nieuwe duinvorming op het strand is
weggeslagen.
Het buitenbeloop van de boulevard te Oostvoorne werd
boven de steenglooiing over een lengte van 900 m beschadigd,
terwijl in de boulevard enige gaten werden geslagen. Na de
rampnacht lag het vloedmerk hier op 6.22 m N.A.P.
Tussen de strandpalen 17 en 3 werd het duin zover vermeld,
dat sommige bunkers op het strand kwamen te liggen en
andere werden blootgespoeld.
b. De Dam in de Brielsche Maas.
Hoewel zwaar beschadigd, heeft deze in 1950 gebouwde
dam in de benedenmond van de Brielsche Maas stand ge
houden en daarmede de zoete Brielsche Maasboezem voor
vollopen behoed. Was deze dam niet aanwezig geweest, dan
zou zeker Rozenburg grotendeels en nog grotere delen van
Voorne en Putten zijn ondergelopen. Toch was de toestand
hier tijdelijk zeer critiek. De betrekkelijk verse dam is echter
niet overstroomd. Wel werd het buitenbeloop over een lengte
van 540 m aangetast, waarbij de tot 4 m N.A.P. reikende steen
glooiing, voor zover deze uit Maassteen bestond, ernstig werd
beschadigd. De kleibekleding werd vernield, waarna de golven
vat kregen op de zandkern, waardoor de dijk zelfs over een