Afb. 4. Inspectie Oude Grindweg op 1 Maart 1953; op de achtergrond
Kruiningen.
Fig. 4. Inspection of the „Oude Grindweg" on March 1, 1953. Village of
Kruiningen in background.
Fig. 4. Inspection de la Oude Grindweg" le Ier mars, 1953. Au fond le
village de Kruiningen.
Afb. 5. W atergang, gezien in de richting Zuid-Noord.
Fig. 5. Stream channel, looking North.
Fig. 5. Courant d'eau, vu vers le Nord.
In het oostelijk gedeelte van de Kruiningerpolder bevond zich
een vrij grote gegraven afwatering, die de betonnen rijksweg en
de een paar honderd meter ten zuiden daarvan gelegen z.g. Oude
Grindweg kruist. Deze wegkruisingen zijn uitgevoerd als zeer grote
duikers van gewapend beton. De hoofdtoevoerleidingen van de
waterleiding, die normaal op 1 meter diepte onder de grond lig
gen, passeren deze duikers met een „katterug", zoals men zeer
vaak ook bij kleine bruggen aan de zijkant van een weg plotseling
een buis ziet opduiken, die vlak naast de brug op vloerhoogte is
gelegd en aan de andere zijde weer onderduikt.
1015 Maart. De situatie van de duiker in de Oude Grind
weg gaf zorgen toen op 10 Maart werd vastgesteld, dat deze duiker,
die op 8 Maart nog te voet was gepasseerd, aan beide zijden z.g.
achterloops werd, waardoor het grondlichaam van de aansluitende
weg aan beide zijden wegspoelde. Op 10 Maart was deze duiker
niet meer te passeren en daarmee was verdere inspectie van de
Oude Grindweg alleen uit het westen mogelijk. Snel aangrijpen met
grote hoeveelheid stortsteen kon nog redding brengen, doch het was
onmogelijk op deze plaats de stortsteen per as te brengen. Dit zou
met drijvende bakken moeten geschieden, waartoe aan de firma
Zanen Verstoep opdracht werd verstrekt in de ochtend van
11 Maart. De firma zou het werk op 12 Maart uitvoeren.
Tengevolge van het één dag falen van de afsluiting van het gat
in de Oostdijk kon de firma Zanen Verstoep haar toezegging
om Donderdag met drijvend materiaal aanwezig te zijn niet ge
stand doen. Op Vrijdag 13 Maart is toen een poging gedaan.
Wegens het breken in het dijkgat van de sleeptros tussen sleepboot
en de drijvende bakken en het op drift geraken van een der met
40 ton stortsteen geladen bakken, die tegen de spoorwegdijk
strandde, is deze poging mislukt.
Wederom was een dag verloren, waarop ik op Zondag 15 Maart
te voet de situatie ter plaatse bij laag water heb opgenomen. De
toestand bleek dermate verergerd, dat de aanvankelijk gedachte
werkwijze door mij als ondoenlijk werd afgelast en de opdracht
aan Zanen Verstoep werd geannuleerd. De enige manier om
de buisleiding te redden achtte ik het plaatsen van een smalle
Baileybrug over de bedreigde duiker, aan welke brug de pijp
leiding zou kunnen worden opgehangen. Deze Baileybrug zou op
2 pijlers moeten steunen, welke op voldoende afstand van de dui
ker zouden moeten worden geplaatst. De lengte van deze brug
moest nog worden vastgesteld; de orde van grootte bedraagt 35
meter.
De duiker in de Rijksweg ten behoeve van dezelfde afwatering
was nog intact, doch het geweld van het water was aldaar zó
groot, dat ik mij voorstelde ook daar reeds nu een Baileybrug te
plaatsen vóór de toestand onhoudbaar werd.
Voorts bleek dat tengevolge van de getijdestromen de hiervoor
bedoelde watergang in het oostelijk deel van de Kruiningerpolder
was uitgegroeid tot een circa 20 meter brede kreek met grillige
steile oevers, (afb. 5)
De gewapend-betonnen duiker in de Oude Grindweg stond ais
een betonconstructie opgesteld midden in het stroombed van een
wild kokende stroom, (afb. 6)
De toestand van de betonnen duiker in de betonnen rijksweg
vertoonde op 15 Maart het beeld van afb. 7.
Ten noorden van de rijksweg stond het water gelijk met boven
kant wegdek en ten zuiden van de weg stond het 1.20 m' lager,
zodat de duiker als een syphon werkte en het water met groot
geweld passeerde, (afd. 8)
De betonweg was nog intact. Deze betonnen duikers waren
solide gebouwd en stonden op palen, zodat onderspoeling en /er-
zakking door de stroom onwaarschijnlijk werd geacht.
De gehele situatie van beide duikers overwegende, besloot ik op
Zondagavond 15 Maart toch de eerste aandacht te besteden aan
de situatie bij de Rijksweg, omdat de daar aanwezige gewapend-
betonbuis o 400 mm van groter belang was voor de drinkwater
voorziening en omdat het ontzettende geweld van het water, vroeg
of laat m.i. toch noodlottige gevolgen zou hebben voor de buis
leiding. Ook hier dacht ik dus aan ophanging der leiding aan een
kabel of aan een brug over twee ten oosten en ten westen ge
plaatste jukken. De aanvoer van stortsteen dirigeerde ik naar deze
duiker teneinde uitschuring van het weglichaam ten oosten en ten
westen van de duiker te voorkomen. Hiermee zou op 16 Maart
1953 een aanvang worden gemaakt.
16 Maart 1953. Op 16 Maart werd gerapporteerd, dat bij de
duiker in de Rijksweg inderdaad reeds uitschuring van het wegdek
aan weerszijden een aanvang had genomen. Er is toen mede be
gonnen aan de westzijde steen te storten, en alléén aan de west
zijde, wegens ontoegankelijkheid van de Rijksweg per as vanu't
het oosten. De duiker was niet meer te voet te passeren. Een en
ander was voor mij aanleiding een veilige ophanging van de buis
zoveel mogelijk te bespoedigen. In verband daarmede werd door
mij dd. 16 Maart aan de Commissaris der Koningin in Zeeland
officiéél een Baileybrug aangevraagd.
17 Maart 1953. Reeds om 9 uur v.m. een telefonisch bericht
ontvangen van de Commissaris der Koningin, dat deze de Gene-
raal-Majoor der Genie Warringa in 's Hertogenbosch had ingelicht
en dat ik van die zijde nader zou horen inzake een eventuele Bailey
brug. Aan de westzijde was nog zoveel stortsteen gestort, dat men
op de duiker kon komen, maar aan de oostzijde was inmiddels
zeker 8 meter grond weggeslagen. De stroomsterkte was zo groot,
15