weinig initiatief uitgaat. Hoe vaak hebben de predikanten en onderwijzers niet moeten horen: „Och doomnie, och meester, da's toch niks voor ons soort mensen". Er is weinig durf, er is geen grote levensdrang, geen pioniersgeest waarvoor hori zonten moeten wijken. Er heerst veeleer een algemene apathie. Laat Gods water maar over Gods akker lopen. Hier berust dit op een verstard geloof in de uitverkiezing, daar op het fata lisme van een voorzienigheidscultus, waarin als kerngedachte is vastgelegd dat aan de natuurlijke gang der dingen en w!at is niet natuurlijk? toch niets te veranderen is. Dat van de zijde van de bevolking voorzover deze nog kerkelijk gebonden is; men ga hierbij niet af op de cijfers van de laatste volkstelling! de aanpassing van de kerk aan de veranderende samenleving zal worden bevorderd is daarmede onmogelijk geworden. De kerk staat in vele dorpen nog in het centrum. Maar wie meent dat zij in staat is leiding te geven op al die punten w'aar de macht van de dorpszede teloor is gegaan of zal gaan, geeft zich over aan een illusie. De kerk zal moeten inzien dat maatschappelijke en cultu rele opbouw van de plattelandssamenleving in het Zuid- Westen van ons land voorwaarde voor haar is, om weer in de volle betekenis van het woord centrum van de dorps gemeenschap te worden. t Maatschappelijke en culturele opbouw/ van de getroffen gebieden Tientallen dijkdoorbraken hebben op 1 Februari van dit jaar tot gevolg gehad dat bijna achttienhonderd mensen en tienduizenden stuks vee verdronken, dat 160.000 hectare vruchtbare kleigrond onder water kwam te staan, waardoor in Zeeland circa 100.000, in Zuid-Holland 125.000 en in West-Brabant 60.000 mensen in hun bestaan bedreigd zijn. 30

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1953 | | pagina 32