niet gesproken, met niet-autochthone dorpsbewoners, buiten
staanders dus, nog veel minder.
Onderwijzer, predikant, burgemeester en politierechter be
vinden zich tegenover een gesloten front dat angstvallig deze
doofpot bewaakt. Het is alsof men in fouten van zijn kinderen
eigen fouten gevoelt, alsof men in de bescherming van zijn
kinderen zichzelf beschermen wil.
Hier kan alleen een uiterst zorgvuldig opgebouwd per
soonlijk contact uitkomst bieden. De in de dorpssamenleving
leiding gevende personen zullen het vertrouwen van de dorps
bewoners moeten winnen, op een of andere wijze solidair met
hen moeten zijn. Hoe het gewenste contact tot stand ge
bracht kan worden is een vraag die niet eenvoudig te beant
woorden is. Vast staat dat men het niet legt vanuit een ver
heven positie. En het maakt weinig verschil, of dat nu het
gemeentehuis, de ambtswoning of de kansel is. De enige
mogelijkheid is gelegen in de situatie waarin de dorpsbew'oner
aanspreekbaar is, dat is in zijn levenssfeer, in zijn geestelijk
klimaat (waarmede niet bedoeld behoeft te zijn het geestelijk
klimaat van de kerk ter plaatse!).
Alleen in solidariteit kan een dam opgeworpen worden die
verdergaande ontworteling kan stuiten. Dat betekent samen-
spreken, samen-werken, samen-leven.
Laten we ophouden met het spreken dat geen weet heeft
van het werken, dat voorbijgaat aan het leven, en niet gevoerd
wordt mèt, doch slechts gericht is tót de dorpsbewoner.
23