van feesten en spelen ook kinderspelen; vele gebruiken
tal van kwade, maar ook vele goede; allerlei vormen waarin
men alleen en met elkander werkte, woonde en zich ont
spande, en wanneer men daarnaast stelt wat de dorps
bevolking zelf voor dit verlies in de plaats stelde, dan
ziet men plotseling de leegte: er kwamen geen nieuwe
feesten en nieuwe spelen, men amuseert zich niet meer,
maar men laat zich amuseren, men creëert geen eigen
wooncultuur, maar imiteert, men leeft niet meer, maar
laat zich leven,
„Vroeger ging Piet naar de knapenvereniging," vertelt een
moeder, „maar daarvoor voelt hij nu niets meer. Samen met
zijn vrienden gaat hij naar de stad. Als hij door de week naar
de bioscoop gaat vind ik het niet zo erg, maar 's Zondags
geloof ik toch niet dat het goed is."
Er zijn onderwijzers niet zij die het dorp als springplank
naar hoger op gebruiken, maar echte dorpsonderwijzers die
het dorp kennen en er in meeleven die met verbazing con
stateren dat de jeugd niet meer speelt in het vrij kwartier en
tussen de schooltijden. Er wordt gerend en gehangen en doel
loos geslenterd, maar tot een spel komt het niet.
Dat geldt voor de lagere schooljeugd maar nog meer voor
de rijpere jeugd.
Zeker, we mogen niet allen over een kam scheren een
deel van deze jongeren is georganiseerd in verenigingen, maar
hoe is het gesteld met het verenigingsleven zelf? In hoeveel
plaatsen bestrijden verenigingen elkaar in plaats van met
elkander de dorpsgemeenschap te schragen? Hoeveel vereni
gingen zien verder dan de eigen doeleinden?
En behalve dit alles: hoe groot is het aantal jongeren dat
aan het verenigingsleven deelneemt?
En ten slotte is ook duidelijk dat vervlakking en verdorring
van het leven niet wordt tegengehouden door een aantal ver
enigingen, ook al doen ze op zichzelf nog zo voortreffelijk
werk.
Het is niet eenvoudig om zich onbevooroordeeld tegenover
de dorpssamenleving te plaatsen en de diagnose te stellen.
Alleen hij, die in zich zelf de leegte en de vervlakking voelt,
18