WATERBOUWKUNDIG TIJDSCHRIFT O.T.A.R.
7
De grote scheepvaartwegen moeten, zolang als het
mogelijk is, worden opengelaten. Bij deze premisse
is men met de Wester-Schelde spoedig klaar. Wel be
vinden zich hier grote dijkslengten, doch de dijken
kunnen worden verhoogd en verzwaard.
„De landaanwinning vindt voortgang door de slibaf-
zetting vanuit zee," die hier nog steeds plaats vindt.
Wat de Nieuwe Waterweg betreft: ook hier zijn dij
ken die kunnen worden verhoogd, terwijl het pro
bleem van de verzilting voorshands kan worden op
gelost, indien meer zoetwater langs Rotterdam
kan worden geleid tot een minimum van rond 600 m3
per seconde.
Daar de Nederrijn-Lek zal worden gekanaliseerd,
teneinde in de behoefte van zoet water van het IJs-
selmeer te voorzien, moet de Waal bijspringen. Dit
betekent een belangrijke afvoer van water langs
Merwede en Noord. In dat geval kan de Hollandse
IJssel steeds zoetwater verwachten en zal het niet
noodzakelijk zijn om deze in verbinding te brengen
met een te vormen laagste pand van de gekanaliseer
de Lek. Indien zelfs volstaan wordt met aan de mond
van de Hollandse IJssel een keersluis of stormstuw te
maken, in combinatie met een te bouwen brug, dan
kunnen stormvloeden worden buitengesloten.
Het is niet te ontgaan, dat Oude Maas en Spui ten
minste met stormstuwen worden afgesloten (en ook
de Kil), in verband met de dijken.
Beter nog kunnen deze afsluitingen worden gevormd
als een dam met sluizen om de vorming van een
nieuw zoetwaterbekken naast de Brielse Maas tot
stand te brengen.
Immers slechts dan wordt een goede beveiliging van
Dordrecht en omgeving verkregen, indien stormvloe
den zo min mogelijk toegang tot de desbetreffende
gebieden hebben. Bij het nemen van verdere maat
regelen, bij voorbeeld de afsluiting van het Haring
vliet, kan wellicht voor een deel van deze afsluitin
gen worden afgezien.
Het Haringvliet vormt de hoofdafvoerweg van het
hoge water van Waai en Maas. Hierin kan worden
voorzien door de bouw van een complex uitwate
ringssluizen. Erger is, dat het Haringvliet ook de
hoofdafvoerweg van het ijs is. Hiervoor zullen in elk
geval enige zeer grote openingen worden gespaard,
die niet alleen moeten worden geopend voor de aan
voer van het water en ijs, maar zo nodig ook voor
het toelaten van een voldoende sterke eb- en vloeds
beweging binnen de dam.
Wordt deze dam nabij de mond van het Haringvliet
gelegd, dan zal niet kunnen worden ontkomen aan
afsluiting van het Volkerak, vanzelfsprekend met
grote scheepvaartsluizen. Immers zal de achter de
dam in het Haringvloet te vullen vloedkom te groot
worden, waarbij grote stroomsnelheden in het Volke
rak zullen optreden.
Afsluiting van de Grevelingen en de Ooster-Schelde,
zelfs van het Brouwershavense Gat en de mond van
de Oosterschelde, bieden grote vooruitzichten. Zeer
grote sluizencomplexen zijn hier niet noodzakelijk.
Een apart zoetwaterbekken kan worden gevormd tus
sen Noord Beveland enerzijds en Walcheren en Zuid
Beveland anderzijds; eveneens één ten oosten en
noorden van Tholen. Voorts is hier de mogelijkheid
van een „natuurlijke oplossing" van de verbetering
van de verbinding tussen Antwerpen en de Rijn.
Voor dijkbescherming, landaanwinning en zoetwater
voorziening is het zeer gewenst, dat de hoofddammen
zoveel mogelijk zeewaarts worden gelegd. Het kan
voordelen hebben, indien de afdammingen in tweeën
geschieden.
Allereerst een dam in de Grevelingen nabij de West
kust van Duiveland en voorts in de Ooster-Schelde
tussen Duiveland en Noord-Beveland, zo oostelijk
mogelijk. De afsluiting van dergelijke dammen als le
afsluiting van de beide zeegaten is minder moeilijk
uitvoerbaar dan directe afsluitingen aan de mond van
deze zeegaten, terwijl zij voorts bestaansrecht heb
ben voor het geval een doorbraak in de hoofddam
zou komen, terwijl zij bovendien peilvariaties in de
gevormde zoetwaterbekkens toelaten. Ook wanneer
de hoofdpunten vaststaan zal het juiste tracé van de
dijken ongetwijfeld door allerlei overwegingen van
planologische en economische aard worden beïnvloed.
Waarom? Omdat de veiligheid niet meer dezelfde
wordt geacht als voorheen.
Men kan het wél weer maken zoals het was, indien
de eilandbewoners zich weer veilig voelen achter hun
dijken, die dan niet meer direct het geweld van de
zee behoeven te trotseren, maar waarop men kan ver
trouwen als een reserve-kering, wanneer de zee
beukt tegen de nieuwe hoofddammen, ver buiten de
dijk."
De tweede spreker, Dr ir F. P. Mesu, Directeur van
de Cultuurtechnische Dienst te Utrecht hield een
causerie over:
,.Het herstel in de door de overstroming getrof-
fengebieden, bezien uit een oogpunt van ruimte
lijke ordening"
waaraan het volgende is te ontlenen:
„Zoals bekend overstroomden in de nacht van 31 Ja
nuari op 1 Februari en de daarop volgende dagen on
geveer 160.000 hectaren, waarvan rond 133.000 hec
taren cultuurland en meer dan 100 grotere en klei
nere steden en dorpen. Bijna 1800 mensen verloren
daarbij het leven. Ongeveer 50.000 stuks vee vond de
dood in de golven.
In Rotterdam, Dordrecht, Vlissingen en andere plaat
sen werd grote schade aangericht in havens, kaden,
fabrieken, installaties, magazijnen en de daarin opge
slagen goederen.
Zeer grote hoeveelheden voedingsmiddelen voor
mens en dier en andere landbouwproducten gingen
verloren. Bijna 30.000 huizen en boerderijen werden
vernield of beschadigd.
Van de rond 1100 km dijken in het rampgebied werd
ongeveer de helft meer of minder zwaar beschadigd.
Het spoorweg- en wegverkeer was voor geruime tijd
ontwricht.
Tienduizenden mensen moesten worden geëvacueerd
en konden eerst geleidelijk naar hunne haardsteden
terugkeren, voorzover deze niet verwoest of onher
stelbaar beschadigd waren. Nog steeds staan grote
delen van Schouwen en Duiveland en de Polder Krui-
ningen onder water. De totale schade zonder de huis-
raadschade en zonder bedrijfsschade wordt geraamd
op rond 860 millioen gulden.
Het spreekt vanzelf, dat van alle zijden aandrang
wordt uitgeoefend tot het nemen van zodanige maat
regelen, dat herhaling van een dergelijke ramp men
selij ker-wijze gesproken, wordt voorkomen.