WATERBOUWKUNDIG TIJDSCHRIFT O.T.A.R.
125
verband nog worden opgemerkt dat de grote plannen
altijd heel wat meer gekost hebben dan de bij het be
sluit tot uitvoering berekende kosten.
En toch betreurt later geen enkele regering de uit
voering ervan.
Trouwens zo gaat het ook met vele kleinere werken.
Critiek zal zeker niet uitblijven en is ook zeer wel
kom, want waarom zou een ieder die er de lust en ge
legenheid voor heeft, niet trachten mee te helpen om
de moeilijkheden en mogelijkheden te bestuderen.
Is het niet zó dat men dikwijls de mogelijkheden niet
inziet, voorbij laat gaat of na laat omdat men op te
veel kleine of grote tegenstand stuit of te veel aan
sleur gebonden is. Aardig is het hierbij te denken aan
de uitvinder van de Baileybrug. Ook het gemis aan
een ruime blik voor het gemeenschappelijk belang is
een niet geringe tegenstand.
Laat ons vooral die laatste tegenstand echter overwin
nen, de gedachten uitwisselen en het vredeswerk aan
moedigen en tot werkelijkheid maken.
Gelukkig geven de mededelingen van Ir C. Staf, waar
nemend directeur-generaal van de landbouw, op het
tweedaags congres van industriëlen te Middelburg,
uitgaande van het departement Zeeland van de Ned.
Mij. van Nijverheid en Handel, een verheugend en be
moedigend geluid. Immers wordt bericht dat het Sloe,
de Braakman en het Verdronken Land van Saeftinge
rijp zijn voor inpoldering.
Er worden verder grote plannen uitgewerkt o.a. de
aanleg van een aaneengesloten oeververbinding vóór
langs de Waddeneilanden, van Cadzand (Zeeuwsch-
Vlaanderen) tot Borkum.
Tot zover het artikel.
Aan de lezers die er belangstelling voor hebben, moge
ik aanraden te lezen de op het artikel gevolgde cri
tiek van de le redacteur T. Huitema in OTAR van
November 1946 en het daarop gevolgde verweer in
OTAR van Mei 1947.
De behandelde punten betroffen voornamelijk de ver-
zilting, de plaats van de afsluitdammen, de aanwinst
van duinen, de aanvankelijke hoogte der dammen, de
verschillende voor- en nadelen aan het geheel ver
bonden en de volgorde van de uitvoering.
Het tegengaan van de verzilting, het verkorten der
kustlijn en de aanwinst van land worden de hoofd
zaken van het plan.
Thans moet de verkorting van de kustlijn wel de
voornaamste hoofdzaak zijn en inplaats van een werk
op zeer „lange" termijn, moet het er nu een op zeer
„korte" worden.
Hoe eerder een aantal km zeedijk tot binnendijk kan
worden gemaakt, hoe beter.
Daarbij is dan de volgorde door Huitema voorgesteld
geheel te volgen en zullen het Haringvliet en het
Brouwershavense gat het eerst in aanmerking komen.
A. H. DE LEEUWERK
Wij voldoen aan het verzoek van de heer de
Leeuwerk om zijn artikel van 1946 (Otar Oct.
'46, blz. 243) opnieuw te plaatsen ofschoon
we eerst voornemens waren over de afsluiting
der zeegaten te zwijgen, totdat de Delta Com
missie daarover zou hebben gerapporteerd.
Echter, het verslag van de lezing en excursie van de
Ned. Ver. van Landaanwinning (Otar van Juli j.l.)
doet zien, dat anderzijds wordt doorgegaan met het
propageren van de afsluiting der zeegaten en.dat
door Dr Ir F. P. Mesu, Directeur van de Cultuur
technische Dienst nieuwe verstrekkende denkbeelden
zijn geuit, die deels buiten de aan de Delta-Commissie
gestelde opdracht vallen doch er wel innig mee samen
hangen.
Dit geeft ons aanleiding van het aanvankelijk voor
nemen af te wijken.
De scheepvaartbelangen waren zeer zeker oorzaak,
dat aanvankelijk en ook nog in de opdracht aan de
Delta Commissie, de Rotterdamse Waterweg en de
Wester-Schelde niet in de plannen van de afdamming
werden betrokken.
Dr Ir Mesu doet dit wel met de Rotterdamse Water
weg en wil scheepvaart- en afwateringssluizen in de
dammen bouwen.
Het lijkt revolutionair en in veler ogen dwaas, de zo
uiterst belangrijkij, hoog geroemde en na veel moeite
tot stand gebrachte open zeeweg te willen afsluiten
met sluizen.
Maar toch.... wie innig overtuigd is, dat verzilting
ons land met ondergang bedreigt en geen inspanning
te groot, geen kosten te hoog kunnen zijn, als ze die
ondergang kunnen verhoeden of althans naar een ver
dere toekomst zullen verschuiven, die kan afsluiting
van de Waterweg niet zonder meer verwerpen, maar
zal die afsluiting wel degelijk in de plannen betrek
ken. Wel blijft de Wester-Schelde dan nog een diep
in het land gedrongen verziltingsgevaar, maar ook
deze af te sluiten dat gevoelt men zó valt buiten
de financiële, technische en vooral ook politieke mo
gelijkheden.
Daarbij wordt de verzilting aan weerszijden van de
Wester-Schelde voorshands niet als zeer dreigend ge
voeld en blijven de kosten van de noodzakelijke ver
hoging en verzwaring van de begrenzende dijken te
ver beneden die van een afdamming met sluizen.
Bij de Rotterdamse Waterweg liggen de omstandig
heden geheel anders. Die rivier loopt goeddeels door
een uitgestrekt tuinbouwgebied, dat voor verzilting
uiterst gevoelig is, wat al tot ernstige klachten leidde,
terwijl de dijken een dicht bevolkt, laag gelegen gebied
moeten beschermen, waar een doorbraak verschrik
kelijke gevolgen kan hebben, maar ook zonder door
braak al enorme schade door hoge waterstanden ont
staat.
Inderdaad: wil men de strijd tegen de verzilting in
de juiste volgorde aanvatten en meent men dat met
lange dijken nimmer absolute veiligheid tegen over
stromingsgevaar valt te bereiken (met dit laatste ben
ik het niet eens)dan moet allereerst de afsluiting van
de Rotterdamse Waterweg onder ogen worden gezien.
Met geen der andere afdammingen is zoveel succes,
wat betreft veiligheid en verzilting te bereiken, bij
alle andere zijn de moeilijkheden en risico's groter.
Door de landbouwkundigen wordt het vormen van
zoetwaterbassins van zeer groot belang geacht voor
verhoging van de opbrengst van landerijen. Afsluiting
van de zeearmen zal daartoe gelegenheid bieden, maar
de afsluiting van zeegaten is wel een buitengewoon
moeilijk en kostbaar middel.
Door het niet aanleggen van een paar polders in het