430
van de dijken het eerst bezweken, hetzij als gevolg van uitspoeling
door het over de kruin stromende water of door over de kruin slaande
golven, hetzij als gevolg van verweking en/of afschuiving. Ook op dit
eiland waren de kruinen over het algemeen te laag, of waren de binnen-
taluds te steil en onvoldoende versterkt waardoor de overslag van het
water aanstonds funest is geworden13).
Wat de ligging der dijkdoorbraken betreft, valt het op dat de meeste
gaten gevallen zijn in de dijken welke in de luwte lagen, nl. aan de
zuidzijde van het eiland en rond het Dijkwater. Dit vindt hierin zijn
gerede verklaring, dat deze waterkeringen minder 'waakhoogte' be
zitten dan die welke pal in de wind lagen. De laatste dijken waren
namelijk berekend op noordwesterstormen, d.w.z. op de hoogte van
'normale' stormvloeden, vermeerderd met een zekere opwaaiing en met
bijbehorende golfoploop (de zuidelijke buitendijk was wel berekend op
zuidwesterstormen, doch deze gaan niet met zoveel opwaaiing ge
paard). Waar deze noordwesterstorm een zo grote opstuwing heeft
meegebracht, dat ook aan de lijzijde van het eiland de waterstand een
ongekende hoogte heeft bereikt, konden de dijken dus daar op de laagste
punten de golfoploop niet opvangen; op bepaalde plaatsen zijn ze zelfs
eenvoudig overgelopen (dit geldt ook voor Goeree-Overflakkee en
andere eilanden).
Het heeft eveneens aandacht getrokken, dat niet weinige stroomgaten
meestal niet de kleinste aangetroffen worden ter plaatse van
havens, sluizen e.d.. Men denke o.a. aan het beruchte stroomgat in de
veerhaven van Kruiningen op Zuidbeveland. Dit is ook op Schouwen
te constaterenzowel het gat van Burgsluis als dat van de Schelphoek
zijn ontstaan achter in een kleine haven, terwijl in de havendammen van
Zieriksee zelfs talrijke gaten zijn gevallen. Ook dit is gemakkelijk te
verklaren: de havendijkeni zijn vaak niet onaanzienlijk lager dan de
typische buitendijken, omdat het water in havenkommen en -kanalen
altijd betrekkelijk rustig is. Aangezien er minder golfbeweging optreedt
dan buiten, hebben de dijken daar een geringere marge gekregen, met
het gevolg dat ook deze waterkeringen tegen de extreem hoge water
stand van 1953 niet voldoende bescherming konden bieden.
3. De overstromingen
Van de omvang der inundaties kort na 1 Februari geeft de figuur 3
een sprekend beeld. Niet minder dan 16216 ha werden overstroomd,
waarvan 2 397 ha ten gevolge van het bezwijken van binnendijken een
oppervlakte van 1 459 ha was een tijd lang drassig. Verg. de onder
staande tabel 4, waarin ook de overeenkomstige cijfers voor de andere
delen der provincie Zeeland zijn opgenomen (voor Zuidholland en
Noordbrabant staan geen vergelijkbare gegevens ter beschikking). Hoe
de toestand ruim een half jaar later was, geeft de figuur 4 te zien,
13) Dit beeld verschilt weinig of niet van dat bij de stormvloed van 1916,
toen de Noordhollandse Zuiderzeedijk op tal van plaatsen doorgebroken is. Verg.
in dit verbandJ. L. Ki/ein, De Ingenieur 1953, p. A 382, en T. Huitema,
Waterbouwk. Tijdschr. OTAR 1952/53, p. 326.