1
HOOFDSTUK 1
Inleiding
De onheilvolle 1ste Februari 1953 begon voor het Hoofdbestuur
van het Nederlandsche Roode Kruis toen de nachtredactie van het
Algemeen Nederlands Persbureau de perschef van het Rode Kruis
opbelde en de vraag stelde: „Weet ge, dat het noodweer overstro
mingen veroorzaakt in Zuid-Holland en Zeeland?" Het was toen
vijf uur.
Het aanwijsbare begin van de centrale Rode Kruis actie was, toen
de directeur, de heer A, van Emden, de Commandant van het Rode
Kruis Korps, Lt. Gen. b.d. L. H. van Oyen opdracht gaf de alarm
toestand in te stellen voor de colonnes in de Kringen Zeeland,
Noord-Brabant, Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Holland en hij
deze alarmtoestand ook gelastte voor het apparaat van het Hoofd
bestuur. Dat gebeurde om zeven uur.
„De alarmtoestand afkondigen" wil zeggen: een hele bundel van
voorschriften in werking stellen, waardoor alle onderdelen van het
Hoofdbestuur en alle colonnes van het Rode Kruis Korps, voorzover
gealarmeerd, in staat van hoogste paraatheid worden gebracht.
Dit geschiedde allemaal vóór het grootste deel van het Nederlandse
volk nog wist, welk vreselijk onheil zich aan het voltrekken was. En
hoewel nog niet bekend was, hoe deze ramp zich zou ontwikkelen,
werd het met de minuut duidelijker, dat het een overstromingsramp
van ongekende afmetingen zou worden.
Terwijl men in de eerste uren nog slechts een vage voorstelling
van de catastrophe had, begonnen telegrammen binnen te lopen in
steeds wassende stroom, de telefoons in het Hoofdbestuursgebouw
hadden geen ogenblik meer rust en dat zou nog toenemen, ondanks
het feit, dat er reeds in de loop van die eerste dag toestellen werden
bijgeplaatst en nieuwe lijnen aangelegd.
Reeds vroeg in de ochtend kwamen in de Directie-kamer, waar altijd
de draden van alle Rode Kruis werkzaamheden tezamen komen,
de Voorzitter en andere leden van het Dagelijks Bestuur en Voor
lopig Hoofdbestuur zich op de hoogte stellen van hetgeen daar om
trent de situatie en de genomen maatregelen bekend was.
De Voorzitter Ir F. C. C. Baron van Tuyll van Zuylen vertrok
daarop onmiddellijk naar het noodgebied om in de eerste dagen
voortdurend ter plaatse persoonlijk de ontwikkeling van de hulp
verlening gade te slaan en daarover contact te onderhouden met de
Directie.
Het was duidelijk, dat men vóór alles moest trachten een juist
inzicht te krijgen in de omvang en in de plaatsen van de ramp. Er