59
van het besluit-in-serie, het hoger beroep of de aflopende termijn buiten
bespreking. Inderdaad doet het door de heer Van der Gouw gegeven geval
zich voor, maar dan is m.i. een nieuwe rechtszaak aanwezig, tot de afwik
keling waarvan het betreffende archiefbescheid geraadpleegd wordt. Het
wordt voor dat doel gelicht en na gebruik op zijn oorspronkelijke plaats
(zowel van de inventaris als in de bewaarplaats) teruggebracht.
Wat echter te doen, als de ambtenaar twee samen verweven zaken, in be
handeling heeft, zo meen ik in het betoog van de heer Van der Gouw te
lezen, deze in één dossier behandelt en er dus twee van elkander onafhanke
lijke besluiten dienen genomen te worden? Immers is daarvan het gevolg,
dat de bescheiden van dat dossier door de eerst genomen beslissing reeds
tot archivalia gestempeld worden, terwijl zij voor het overige nog als admi
nistratief te boek staan. M.i. heeft men hier het geval van de Siamese twee
ling nagebootst. Op de echte voert men tegenwoordig nog bij zijn leven eer.
operatie van scheiding en deling uit en voor de administratieve raad ik het
zelfde te doen, tenzij men er de voorkeur aan geeft deze speling der archi-
vistiek als een curiosum in de bewaarplaats bij te zetten.
De heer Van der Gouw laat zich door de menigte der zaken, die in een
grote administratie behandeld moeten worden, m.i. te veel afschrikken. Niet
het aantal, maar de soort der stukken hij noemt dit, als ik hem goed be
grijp, accent doet het hem. In zake een grote administratie heb ik geen
practische ervaring, maar ik zie niet in waarom de verdeling der soorten
voor de kundige of zelfs slechts zorgvuldige archivaris moeilijkheden moet
opleveren.
Maar, schrijft hij, het komt op de practijk aan, en nu gaat het m.i. er om,
of de berg naar Mohammed of Mohammed naar de berg moet komen. Ik
moge dit door een voorbeeld verduidelijken. Tot mijn verwondering vond
ik in een inventaris het notulenboek als (kortweg) notulen beschreven. Och,
lichtte men toe, het eerste is zo omslachtig en geleerd, en met het tweede
begrijpt ieder toch waarom het gaat. Dit laatste nu betwijfel ik. Voor den-
gene, die uit die notulen voor geschiedschrijving wil verzamelen, moge dit
tot zekere hoogte het geval zijn, maar voor de administrateur is het mis
leidend, is deze integendeel, zo hij ter zake kundig is, gerechtigd daaruit te
lezen, dat bedoelde notulen de wettelijke kracht missen. In feite is zulk
een inventaris de geëigende blinde leider van blinden, en als de heer Van
der Gouw de onwetendheid van sommigen van hen, die met archieven moeten
omgaan, te hulp wil komen door tot hun peil af te dalen, dan brengt hij
slechts zijn beroep en zich zelf in discrediet.
In den grond der zaak gaat het dus m.i. om een zaak van het allergrootste
belang, waaruit ook het dringend vertoog van de heer Van der Gouw te
verklaren is, en om een ernstig misverstand. Hij is er van overtuigd, dat
mijn definitie van het begrip archief niet meer van deze tijd en voor de
nieuwe archieven niet meer bruikbaar is, hetgeen terecht, indien iuist, als een
verwijt zou klinken.
M.i. is zij echter springlevend en actueel en ligt de fout der laatste jaren
daaraan, dat men zich door onbevoegden men passé op dit woord mijn
opmerking omtrent „notulen'' toe iets heeft laten opdringen. Het zij verre
van mij om hun goede trouw en belangstelling en hun kundigheid inzake ad
ministratie in twijfel te trekken, maar zij hadden, wat mij betreft, het archief