286 WATERBOUWKUNDIG TIJDSCHRIFT O.T.A.R. en over hun gehele lengte verlaagd moesten worden. Dit proces duurde totdat de evenwichtstoestand van het strand was bereikt. De Westelijke hoofden waren 4 keer verlaagd eer het zo ver was. In figuur 8 is de ontwikkeling van het lengteprofiel schematisch voorgesteld. Zodra de laagwaterlijn was opgedrongen tot achter de koppen der hoofden was een belangrijk punt van over weging op welke hoogte men de kop zou leggen t.o.v. G.L.W. Men begreep blijkbaar al gauw, dat de golf- aanval zwaarder is, naarmate de constuctie op hoger peil wordt aangelegd. Daarom streefde men naar een zo laag mogelijke ligging van de koppen der hoofden. De grens der mogelijkheden wordt hierbij bepaald door de practische uitvoerbaarheid. M;en moet nu een maal voldoende gelegenheid hebben om het werk te kunnen maken. Voor de Vlielandse hoofden is de kruinshoogte aan de kop meestal vastgesteld op 0,60 m N.A.P., waarbij de buitenste paalrijen kwamen te liggen op 0,85 m tot 0,90 m N.A.P. Voor de omstandigheden ter plaatse is dit zeer laag. Het gem. laagwater spring ligt op 1,10 m N.A.P. en de getijlijn vertoont een scherp ebdal, zodat de tijdsduur van het laagwater slechts kort is. Bovendien heeft een groot deel van de Vlie landse kust geen bescherming van buitenbanken en is de breedte van de voorliggende zee groter dan op enig ander punt van de Nederlandse kust. Hierdoor staat er, meer dan elders langs onze kust, op de meeste da gen een zware deining, die het werken aan de koppen onmogelijk maakt. De zware golfaanval op de Vlielandse kust liet echter niet toe, dat men de koppen der hoofden een hogere ligging gaf. Bij de achtereenvolgende verlagingen van de strand- hoofden werd in beginsel de hoogte van de kop on gewijzigd gelaten. Omstreeks 1887 zijn veel hoofden gereconstrueerd, waarbij voor de eerste maal werd overgegaan tot een drastische verlaging (zie fig. 8). Men rekende er daar bij op, dat men nog een verdere afslag van de duinen voor lief zou moeten nemen en trok daarom het wor teleinde der hoofden niet direct door tot in de duin voet. Hoewel er geen enkele aanwijzing is, dat de al dus ontstane toestand ernstige gevolgen had, heeft men na 15 jaren de hoofden toch landinwaarts ver lengd tot in de (inderdaad teruggedrongen) duinvoet. Hieruit blijkt de vrees voor achterloopsheid van de hoofden. Slechts bij een tweetal hoofden bleef de genoemde landwaartse verlenging achterwege, vermoedelijk om dat men met de beschikbare geldmiddelen altijd drin- gerder werk had uit te voeren. Hoewel deze toestand gedurende lange tijd door de opvolgende beheerders als zeer onbevredigend werd gevoeld, had zij toch geen nadelige gevolgen. Ik heb in mijn theoretische inleiding aangetoond, dat de evenwichtstoestand van het strand een hellend vlak is, dat bepaald wordt door de golfbeweging. Deze invloed is zo overheersend, dat geulvorming van enige betekenis in een strand (en zeker op de hogere ge deelten daarvan) niet kan optreden. Op grond van F'ig\ 9. De groei van de bezinking rond de koppen der strandhoofden.

Krantenbank Zeeland

Watersnood documentatie 1953 - brochures | 1952 | | pagina 18