BRESKENSCHE COURANT
Nieuws- en Advertentieblad voor geheel Zeeuwsch-Vlaanderen W. D.
Verschijnt iederen DINSDAG' en VRIJDAGAVOND. Telefoon 2L
50895
Uitgave E. BOOM-BLIEK - Breskens
FEUILLETON
Het
geheim
48ste Jaargang
Dinsdag 24 Januari 1939
Nummer 4408
ABONNEMENTSPRIJS:
Per drie maanden f 1.25. Buiten Breskens per drie maanden 1 1 40
Franco per post
Buitenland per jaar f 6.50 Alles bij vooruitbetaling.
ADVERTENTIEPRIJS
Van 1-5 regels 10,75. Iedere regel meer fO,15. Ingez. Med 30 ct. per regel
Abonnements-advertenties groote korting
Kleine Advertenties tot hoogstens 5 regels I 0.40 (bij vooruitbetaling)
Geestelijke en Moreele
herbewapening.
Zal ook Zeeuwsch-Vlaan
deren bereid zijn zijn vre-
desbijdrage te leveren?
Nu het nieuwe jaar nog maar eenige
weken oud is, hooren we thans alweer
in persoonlijke gesprekken vaak de pro
fetie verkondigen: „Binnenkort krijgen
we oorlog." Slaan we de meeste dag
bladen eens open, dan hooren we vaak
het zelfde geluid. Kortom, het uitwei
den over mogelijke oorlogskansen,
schijnt momenteel een geliefde bezig
heid te zijn. Op zich-zelf beschouwd
lijkt dit niet zoo heel erg. Maar wat
wij zoo ontberen, is het aangeven van
de middelen om den oorlog te bestrij
den, zoodat de enkeling voelt: „Ja, ik
kan zelf ook meehelpen, die verschrik
kelijke ruïne te voorkomen."
Nog te weinig zijn we doordrongen
van het feit, dat oorlog „menschen"-
werk is, en derhalve ook door men-
schen kan voorkomen worden. Te vaak
beschouwen we hem nog als een nood
lot, waar we niets tegen kunnen doen,
dan hoogstens te trachten, de Ver
schrikkelijke gevolgen ervan eenigszins
te verzachten. Ook geven we gaarne
de staatslieden, de politieke of econo
mische machthebbers van alles de schuld
onze eigen handen wasschende in on
schuld. Deze mentaliteit is kenmerkend
voor dezen tijd en heerscht ook in ons
goede „Landje van Cadzand.
De Geestelijke en Moreele Herbe
wapening nu, heeft deze geweldige
beteekenis, dat ze het individu plaatst
voor de kiem van allen oorlog: het
persoonlijk egoïsme. Daarnaast spelen
natuurlijk ook andere factoren een rol
maar laten wij deze heel belangrijke
kant eens wat nader bezien.
Persoonlijk egoïsme de oorzaak van
een oorlog? Kan dat? Is dat wel zoo?
Het antwoord hierop is voor den nuch-
ter-denkenden mensch niet twijfelach
tig. De „hlstoire debatable" (oorlogs
geschiedenis) geeft hier een duidelijk
antwoord. Angst voor het andere land
het andere volk, dat militair of econo
misch te machtig zou worden, heeft
menigmaal naar de wapenen doen grij
pen. Geheele staatkundige theorieën
zijn erop gebaseerd geweest, (de leer
van het staatkundig evenwicht in Eu
ropa in de 17e en 18e eeuw.)
Precies diezelfde angst maakt, dat
de eene mensch vijandig tegenover de
andere staat. Denken we b.v. eens aan
de verhouding werkgever—werknemer,
Naar het Engelsch.
it*
13.
Maar nu moest zij toch waarlijk even
rusten gaan, want zij wilde haar ge
lofte gestand doen. Niet dat zij er nu
zoozeer behoefte aan voelde maar
intusschen vielen haar oogen dicht en
deed zij een hazenslaapje, zoo licht,
dat ze een moment later de oogen
weer opsloeg, in 'c bewustzijn, dat
iemand naar haar keek. Ze zat dicht
bij de balcondeur, die op den yin
uitkwam, opzij van het huis.
Ze zag een gelaat tegen de ruit ge
drukt, een gezicht, dat zij kende. Ze
merkte er iedere eigenaardigheid van
op; het donkere haar, den ovalen
vorm, de droevige fletsche oogen en
de dunne lippen. De vrouw was bezig
de deur open te krijgen.
Maar vrees voelde Madge Heath-
cote in het geheel niet. Ze dacht
slechts aan haar vader. Deze vrouw
moest weten, wat er van hem gewor
den was, want zij was Mrs. Fleming!
zakenman—concurrent. Wie zou durven
ontkennen, dat in die verhouding
„angst" ook vaak een factor is? De
angst om iets te zullen verliezen, drijft
ons maar al te vaak tot oorlog met
onzen naaste. Wij noemen dat geen
oorlog, daar zijn wij te beschaald voor.
Maar is het eigenlijk niet precies het
zelfde? De angst is een gevolg van
persoonlijk egoïsme. Oorlogsbestrijding
houdt dus o.m. in: bestrijding van per
soonlijk egoïsme. Dit wil natuurlijk niet
zeggen dat dit alleen voldoende is,
maar het is een factor, waarmee reke
ning gehouden moet worden. Anders
zal blijken, dat de Geestelijke en Mo
reele Herbewapening een holle leus is,
die niet in staat zal zijn den oorlog te
bestrijden.
Zoo beschouwd, ligt er voor ieder
menschenkind, ook in Zeeuwsch-Vlaan
deren nog een reusachtige, heerlijke
taak. Want het i s heerlijk te weten,
dat vrede een Goddelijke eisch is,
dat het „Vrede op aarde" een Godde
lijk gebod is.
Maar is het mogelijk het persoonlijk
egoïsme te bestrijden en hoe?
Aangaande de eerste vraag hebben
vele grooten der aarde van alle landen
en alle tijden het bevestigende antwoord
gegeven. We denken aan de vele die
naren der menschheid, die vaak tegen
alle verdrukking in, zich zelf wisten
weg te cijferen, om zich te geven aan
den naaste. We denken bovenal aan
de verpersoonlijking van de zichzelf
wegschenkende liefde (dit is de ver
nieler van het egoïsme): Jezus Christus.
Met dezen naam is ook het „hoe" aan
gegeven. De herscheppende, reinigen
de en vernieuwende kracht, die ieder
mensch in de wereld kan bemachtigen
en die, wij, Christenen, aanduiden met
den naam God, is in staat ons uit te
heffen boven persoonlijk egoïsme, en
daardoor een voorname factor, de kiem
van den oorlog weg te nemen.
Hoe wij ons die scheppende kracht
eigen kunnen maken is ten slotte voor
ieder mensch te verstaan. Hij (nl. Jezus
Christus), die de scheppende kracht is,
geeft ons zelf het antwoord, waar Hij
tot ons zegt: „Indien iemand zijn wil
volbrengen wil, die zal van deze leer
erkennen, of zij uit God is, dan of ik
uit mijzelven spreek."
Welaan dan, Iaat ons Zeeuwsch-
Vlamingen, eensgezind komen tot een
krachtige Geestelijke en Moreele Her
bewapening, die meer dan een leuze
is, Iaat ons onze bijdrage tot den vrede
leveren, de oorlog aan den oorlog
verklaren, door de oorlogsverklaring
aan het persoonlijk egoïsme, opdat het
Maar opeens was de vrouw spoor
loos verdwenen, ofschoon zij haar
door den tuin achterna liep. 't Was
Stephen Harcourt, die het jonge meisje
trachtte tegen te houden, maar zij
wist te ontsnappen, gunde zich den
tijd niet, om haar vlucht nader toe te
lichten, maar werd op de hielen ge
volgd door haar gastheer, wien zij in
der haast toeriep:
Het was Mrs. Fleming. Met het
gezicht tegen de ruit gedrukt, stond
ze naar mij te kijken. Ze wilde naar
de kamer gaan, waar ik was O, als
we haar maar kunnen vinden, dan zal
zij ons vertellen waar mijn vader is,
of hij nog leeft!
Dokter Harcourt dacht, dat zijn pa
tiëntje, toen hij hoorde dat zij gesla
pen had, wel gedroomd zou hebben.
Ziet u, u heeft gedroomd En
wat is natuurlijker, dan dat Mrs. Fle
ming u verscheen?
Het was geen droom. Neen,
denk dat niet. Ik verzeker u, dat het
Mrs. Fleming was in levenden lijvel
Hij schudde het hoofd en ijlings
liep zij op de balcondeur toe; Kijk, ik
zei immers wel, dat zij de deur trachtte
open te doen. Daar is zij dan in ge
slaagd.
Zoo stond die zeker al, eer zij
met „ons eigen landje" ook meer in
den zin van het Goddelijke bedoelen
moge gaan.
Buitenlandsche Joden
in Duitschland.
De correspondent van de N. R. Crt.
schrijft aan zijn blad:
„In de Kantstrasse te Berlijn-Char-
lottenburh bevindt zich in het zooge
naamde Kant-Garagen-Palast, ver in
den omtrek de eenige onderneming in
haar soort." Aldus de aanhef van een
artikel in het Schwarze Korps Om
misverstand te voorkomen: ik ben geen
klant van deze onderneming, doch, als
bewoner van de Neue Kantstrasse van
een concurreerende inlichting, genaamd
Neue Kantgaragen, eveneens ver in
den omtrek de eenige in haar soort
Ongeveer een jaar geleden heeft het
Schwarze Korps beschreven hoe het in
het „Palast" voornoemd, ongeveer toe
gaat. Het leek erg veel op de wijze
zooals het ook in andere garages in het
Westen toegaat: de klanten zijn blij
dat ze een plaatsje hebben en zoo'n
plaatsje kost 35 mark in de maand. In
een box dan altijd; buiten de box kost
een plaats theoretisch 25 mark, maar
op zülk een vrije stalling zijn die ga
rages niet ingericht en er komen dan
belangrijke sommen bij voor de repa
ratie van de spatborden enz. Ik ben in
de plaats gekomen voor iemand, wien
de huur werd opgezegd, omdat hij zijn
benzine niet in de garage betrok. Dit
is kenschetsend voor de eenigszins
monopolistische positie der garage
houders; er zijn nu eenmaal te weinig
garages te Berlijn; het is een soort
gunst, als je klant mag wezen met alle
gevolgen van dien. Het S.K. schreef
deze echter, wat betreft het palast, in
hoofdzaak toe aan het verschijnsel, dat
de eigenaar-directeur een Jood is.
Sedert 31 December zijn Joodsche
bedrijven in Duitschland verboden en
er kunnen dus theoretisch geen Jood
sche garages meer zijn, maar de heer
Serlin, (de naam pleegt er in zulke ar
tikelen bij te worden gezet) is rustig
gebleven in de positie waarin hij was
Een automobilist, zoo vertelt het S K„
die stalling voor zijn kleinen wagen
zocht, belde op om te vragen, of de
onderneming al arisch was. Hij werd
uitgelachen: zoolang de zaak meer dan
vol was, werd er aan „ariseering" niet
gedacht. Dan kon hij wachten tot Sint
Juttemis. De directeur is namelijk een
kwam. Jane is wel eens wat achteloos.
Deze opmerking had zij niet eens
gehoord, want zij was al naar binnen
geloopen. Hij volgde haar en tegelij
kertijd werden zij een enveloppe ge
waar, die op den drempel lag. Madge
had ze al opgeraapt, eer hij zich bukte
en las de enkele met potlood geschre
ven woorden:
Uw vader was niet dood, toen
ze hem meenamen. Blijf dus naar hem
uitkijken.
Madge liet de enveloppe uit de
hand vallen en wankelde terug met
een doodsbleek gezichtje.
Ijlings schoof hij een makkelijken
stoel aan en daar liet zij zich in glij
den. Hij sloeg haar nauwkeurig gade;
ze gaf hem te kennen, dat hij zou le
zen, wat zij gelezen had.
Niet doodl riep zij, opspringend.
Niet dood!
Toen ze hem meenamen, herhaal
de Stephen Harcourt de woorden
langzaam. Ja, het is mogelijk, zei hij
toen luider. Ze hadden nog den auto.
Maar in waarheid zag hij het geval
niet gunstig in.
Hoor eensl riep zij toen weer.
Het gehuil van een hond werd
vernomen.
Dat is Wolf, fluisterde zij.
buitenlandsche Jood. Hij schijnt het
staatsburgerschap van een Zuid-Ame-
rikaanschen staat te bezitten, waar hij
zich echter nimmer zou hebben ver
toond.
Zoo komen wij, schrijft het S.K.,
tot het onderwerp „buitenlandsche Jo
den", waarvan deze heer Serlin een
goed voorbeeld is. Wij volgen nu het
orgaan van de S.S. op den voet:
„Wij mogen aannemen, dat de Zuid-
Amerikanen, die trotsch op hun ras
plegen te zijn, ertegen zouden protes
teeren om met een wormstekigen Ga-
liciër in één adem te worden genoemd.
Maar dat verhindert zulken creaturen
niet. niet alleen op den naam maar
ook op de bescherming van „hun"
land aanspraak te maken en zich in
Duitschland uit te geven niet als Jood
maar als iemand, die behoort tot een
fatsoenlijk arisch volk.
„Duitschland is door de beginselen
van het internationale verkeer inder
daad bedwongen, den afschuwelijksten
Jood, die een buitenlandsch paspoort
in zijn zak heeft, zoo te behandelen
alsof hij in werkelijkheid tot het des
betreffende volk behoorde. Ook dan
als dit volk zelf van dergelijke „volks-
genooten" niets wil weten.
„Dit behoeft ons echter niet te ver
hinderen, dergelijke individuen althans
persoonlijk en van man tot man zoo
te waardeeren, als wij Joden nu een
maal waardeeren. Zoo'n buitenlandsche
Jood heeft sedert 1933 tijd genoeg ge
had om zijn ransel te pakken en hij
heeft ook alle aanleiding gehad zulks
te doen, want hij weet heel goed, dat
het gegronde anti-semitisme van het
Duitsche volk niet door papieren om
trent het staatsburgerschap tegenge
houden wordt. Jood blijft Jood, dat
weten de Joden zelf het beste, want
zij zijn gewend hun staatsburgerschap
sneller te wisselen dan hun hemd. Als
nu zoo'n man zes jaren lang de onbe
schaamdheid bezit om in een land te
blijven, waar hij zeer ongaarne wordt
gezien, waar hem geen fatsoenlijk
mensch de hand en nauwelijks een
hond een stuk brood geeft; indien hij
een zoo ondenkbaar minderwaardig
karakter toont, dat hij liever het leven
van een paria leeft, dan zijn biezen te
pakken; indien hij op grond van zijn
„staatsburgerschap" hier nog steeds
een parasietenbestaan wil voeren, of
schoon hem, „den buitenlander", geen
Jodenwet verhindert met pak en zak
en met zijn heele familie te vertrekken
dan kan men zoo'n miserabel schep
sel niet langer menschelijk behandelen.
„Wij kunnen hen niet op grond van
De hond vloog hun voorbij, sprong
over het hek en in een ommezien
was hij uit het oog verdwenen.
Wat mankeert dat dier? vroeg
Tante Anne, terwijl zij kalm het ver
trek binnenkwam. Ik stond buiten en
zag hem op den grond snuffelen, of
hij een konijn of een haas rook, en
toen is hij er vandoor geschoten als
een pijl uit een boog. Maar wat is
er met jullie beiden? vroeg ze toen
verschrikt van den een naar den an
der kijkend.
Vader is niet doodl riep Madge.
Ze hebben hem meegenomen! En
daarmee wierp zij zich in de armen
van de oude dame en schreide heete
tranen.
Tante en neef wisten geen van
beiden iets te zeggen. Een oogenblik
later luidde de gong en ging het
jonge meisje naar boven, om zich te
kleeden. Toen zij weer in de eetka
mer verscheen, was zij zeer kalm en
vroeg allereerst of de hond terug ge
komen was.
Neen, maar nu moet u daar
maar niet langer over tobben, zei
Stephen. Ik heb onmiddellijk de poli
tie gewaarschuwd.
Ik zal er ook niet langer over tob
ben, antwoordde zij met treffend ver
wetsbepalingen dwingen, om ons ein
delijk van hun aanwezigheid te ver
lossen, maar het is onze plicht, hen
zoo te behandelen, alsof zij kwalijk
riekende lucht waren. Wij kunnen een
Serlin niet dwingen, zijn winkel tearl-
seeren, maar in plaats van te wachten
tot Sint Juttemis, willen wij toch liever
uitdrukking geven aan de meening, dat
het een Dultscher onwaardig is, zulk
een „buitenlander" ook maar een roo-
den cent te laten verdienen.
„Zulke Serlins kunnen dan blijven.
Maar zij moeten voor leege garages en
in leege winkels staan tot Sint Jutte
mis. Want omdat zij In plaats van eer
slechts een geldzak in hun lijf hebben,
zal de leegte van dezen geldzak ook
het eenige argument zijn, waarvoor zij
ten slotte zullen zwichten.
„Wij willen dit tuig niet langer zien!
Wie daar anders over denkt, moge er
zaken mee doen."
Tot zoover het Schwarze Korps
Wij hebben dit artikel weergegeven,
aldus de N. R. Crt., omdat het naar
ons voorkomt, licht werpt op de psy
chologische factoren welke voor het
bestaan en de werkzaamheid van bui
tenlandsche Joden ln Duitschland van
belang zijn.
Een buitenlandsche Jood mag hier
in zijn hoedanigheid van buitenlander
zijn zaak blijven drijven en zijn be
roep blijven uitoefenen.
Dit neemt echter niet weg, dat hij
van anti-semietisch standpunt be
schouwd, in de eerste plaats Jood is
en dat hij uit hoofde daarvan bij de
uitoefening van zijn beroep vroeg of
laat allerlei moeilijkheden kan ont
moeten.
Tegen een artikel in het Schwarze
Korps als het bovenstaande kan hij
niets beginnen. Hij kan daar geen
stukje tegen in schrijven, want de po
sitie van de nationaal-socialistische
pers Is hier op zijn minst zoo mono
polistisch als die der garagehouders.
Geen blad zou zulk een stuk kunnen
opnemen, want het zou daardoor in
tegenstelling komen met de beginselen
van partij en regeering, die anti-se
mietisch zijn. Als het Schwarze Korps,
het orgaan van de S.S. en in zekeren
zin dus van de politie op zulk een
wijs tegen een bepaalde buitenland
sche Jodenzaak en tegelijk tegen alle
buitenlandsche Jodenzaken in het alge
meen waarschuwt, dan zullen niet al
leen alle leden van de S.S. zich dien
overeenkomstig willen gedragen, maar
ook alle anderen, die er geen belang
bij hebben om bij de leden van dit
corps, alsmede bij hun vrienden en
trouwen. Ik weet, dat u altijd precies
goed handelt
En na een korte pauze: De hond
wist dat de vrouw hier geweest was
en zóó is hij haar op het spoor ge
komen. Misschien dat zij goed voor
hem is geweest; ze leek mij beter dan
hij. Misschien dat die Fleming haar
geheel in zijn macht hadi
Ze zal bang voor hem zijn ge
weest, viel Tante in, want als zijn
vrouw zal zij 't dikwijls hard genoeg
te verantwoorden hebben gehad.
Madge had in het geheel geen
eetlust en moest zich geweld aan
doen, om toch iets te gebruiken. De
anderen waren ook verstrooid, al de
den ze ook voor elkaar hun best, om
niet te toonen, dat ze steeds luister
den naar ieder geluid, dat hen van
buiten trof.
Eerst toen zij na tafel in den salon
bij het vuur zaten, hoorden ze een
hun welbekend geblaf. Onmiddellijk
was Madge bij de voordeur; Stephen
volgde haar.
Wolf kwam binnen gesprongen en
ging mee naar den salon. Tante Anne
nam zijn kop tusschen haar handen en
keek hem in de oogen.
|£Wordt vervolgd).