BRESKENSCHE COURAi
Nieuws- en Advertentieblad voor geheel Zeeuwsch-Vlaanderen W. D.
A -H-cr
Verschijnt iederen DINSDAG- en VRIJDAGAVOND. Telefoon 21. Postgiro 50895
Uitgave E. BOOM-BLIEK - Breskens
TWEEDE BLAD.
Verkeerspolitiek.
Klaasje Allemansverdriet»
46ste Jaargang
Vrijdag 22 Januari 1937
Nummer 4205
ABONNEMENTSPRIJS:
Per drie maanden f 1.25. Buiten Breskens per drie maanden 1.40
Franco per post per jaar f 5.00
Buitenland per jaar f 6.50 Alles bij vooruitbetaling.
ADVERTENTIEPRIJS
Van 1-5 regels 10,75. Iedere regel meer f0;15. Ingez. Med. 30 st. per regel
Abonnements-advertenties groote korting.
Kleine Advertenties tot hoogstens 5 regels f 0.40 (bij vooruitbetaling)
0
Bevinden wij ons op den
goeden weg?
In de ontwikkeling van het Ne-
derlandsche motorwegverkeer valt '11
stilstand, ja zelfs een achteruitgang
waar te nemen. Steeg nog in 1934
het aantal motorrijtuigen, in 1935
deed zich een daling voor, welke
daling, zooals uit de voorloopige cij
fers voor 1936 gebleken is, ook dit
jaar voortgang heeft gevonden. De
gevolgen van een dergelijke daling
liggen voor de hand; de markt is
overstroomd piet goedkoope tweede
handsche wagens, in de autobranche
worden veel en veel minder zaken
afgesloten, er wordt minder benzine
verkocht, de reparatieinrichtingen lij
den onder gebrek aan werk, enz.
enz.
Naar de oorzaak, die tot dezen
toestand geleid heeft, behoeft men
niet lang te zoeken; zij is gelegen
in de verkeerspolitiek der regeering,
die zooals bekend Ijet verkeerswezen
van het land als een eenheid beziet
en behandelt. Geheel in overeen
stemming hiermede treedt de regee
ring dus remmend op, indien zij
meent, .dat het eene verkeersmiddel
zich ten nadeele van het andere te
snel ontwikkelt. De regeering meent
nu, dat dit geval zich voordoet ten
aanzien van het motorverkeer tegen
over de spoor- en tramwegen, als
mede de binnenvaart. Dus trad zij
in de laatste jaren breidelend op
en zooals uit het bovenstaande blijkt,
met succes. Met welke middelen ging
men daarbij te werk?
Ondanks het feit, dat bij de wet
tot instelling van het verkeersfonds
werd bepaald, dat in de begrooting
van dit fonds de inkomsten en uitga
ven voor eiken verkeersvorm onder
ling gescheiden moet worden, werd
met deze wet toch een coördinatie
van het verkeer ingeluid, welke ge
richt is op het principehoogere
belasting van het motorwegverkeer
ten bate van de overige verkeers
middelen, in hoofdzaak ten bate van
de spoorwegen. In Maart 1936 werd
dit nog eens bevestigd, toen bij de
behandeling van het wetsontwerp tot
verhooging van het bijzonder invoer
recht op benzine de minister van
Financiën verklaarde; „Dat het noo-
dig was om deze belasting te ver
baogen, omdat ik daarmede hoqpte
te bereiken, dat aan de ongebrei
delde uitbreiding van het motorver
keer een einde zou komen".
Maar niet slechts door middel van
verhoogde belastingen werd de ont
wikkeling van het motorverkeer op
den weg geremd. De regeering heeft
nog altijd de machtiging tot invoe
ring van een vergunningsstelsel, zoo
wel voor de personen, als voor het
goederenvervoer. Hoewel nieuwe
maatregelen hiervoor nog niet ge
geven zijn, werkt dit concessiestel
sel reeds thans remmend. Dienten
gevolge neemt het aantal autobus
sen in ons land dan ook zoo goed
als niet toe. Verder beteekent ook
de rijtijdenwet voor het motorver
keer een nieuwe last.
De invloed van deze maatregelen
teekent zich nu af in den achter
uitgang van het aantal motorrijtuigen
en het ver beneden de verwachting
blijven van het totaal der door dit
verkeer op te brengen baten voor
's lands schatkist.
Zooals reeds gezegd, geschiedtdit
alles, om het met een door de re
geering te dekken tekort werkend
spoorweg-bedrijf, een financieel ont
redderd tramwezen en een in jiood
verkeerende binnenscheepvaart te
steunen. Den ten bate van de ver
dere ontplooiing van de Nederland-
sche luchtvaart van rijkswege be
schikbaar gestelden steun kan men
hier buiten beschouwing laten. Daar
de internationaal georiënteerde be
langen van ons land den geboden
steun in elk opzicht rechtvaardigen.
Zijn nu de lasten, die de regee
ring ;het motorverkeer ter bescher
ming en tot steun van de andere ge
noemde verkeersmiddelen oplegt
rechtvaardig en in het belang van de
algemeene vooruitgang? Dit is een
vraag, die men zich in den laatsten
tijd meer en meer gaat stellen.
Dezer dagen hield ntjg de „Tele
graaf" zich met dit vraagstuk bezig
en zoojuist krijgen wij een publicatie
van den Algemeene Nederlandsche
Verkeersfederatie in handen, waarin
het geheele verkeersprobleem inden
breede wordt behandelt. In dit ge
schrift toont de A.N.V.F. aan, dat
tegenover de ongunstige wending in
de ontwikkeling van het' motorweg
verkeer zoo .goed als geen verbete
ring ten aanzien van de exploitatie
der spoorwegen valt waar te nemen.
Ondanks alle genomen maatregelen
daalt de opbrengst per trein-km,
nog steeds sterker dan de exploi
tatie-kosten per trein-km. Men tracht
nu verbetering in den toestand te
brengen door een verlaging van de
vaste lasten en wel door middel van
overname van.een deel van de spoor
wegschuld ten laste van het rijk,
gedwongen verlaging van de rente
voet ,der obligatieleeningen en het
achterwege Jaten van de afschrijving
op gebouwen en kunstwerken. Deze
maatregelen zullen echter nooit het
bedrijf rendabel kunnen maken, zoo
lang niet het exploitatieoverschot zoo
groot wordt, dat daaruit de vaste las
ten kunnen worden bestreden.
Beschouwt men nu de kwestie der
binnenscheepvaart, dan blijkt, dat
ook op dit gebied de verleende steun
(de wet op de evenredige vracht-
verdeeling) weinig verbetering in
den bestaanden toestand heeft kun
nen brengen. Zeker, het goedkoope
watertransport is voor het Neder
landsche bedrijfsleven van de groot
ste beteekenis en regeeringssteun is
hier dus op zijn plaats, maar het
blijft de vraag, of deze zoo ver mag
gaan, dat een enorm te veel aan
vervoerscapaciteiten mag blijven be
staan en of niet veel eer practisch
verbetering is in den toestand te
brengen door het evenwicht tusschen
aanbod en vraag naar laadruimte
weer te herstellen.
En tevens kan men zich afvragen,
of bij een streven naar economisch
vervoer niet nuttig zal zijn, dat de
staat het spoorwegnet inkrimpt tot
tenslotte slechts economisch gerecht
vaardigd ruilverkeer behouden blijft.
Dat daarbij algemeene belangen,
zooals b.v. onze defensie, niet uit
het oog mogen worden verloren, be
hoeft geen betoog.
Dit is de critiek, die men van
vele zijden tegen de verkeerspolitiek
der regeering kan hooren aanvoe
ren. Algemeen vraagt men zich af,
of het tenslotte niet beter zou zijn,
het verkeer zich vrijer te laten ont
plooien ;door een vermindering van
de lasten op het motorwegverkeer.
H openlijk vindt de regeering ge
legenheid, ten aanzien van deze
kwestie haar meening nog eens na
der uiteen te zetten.
Het bezoek van de
Nederlandsche Ministers
aan Noorwegen.
0
De Scandinavische correspondent
van de N. R. Grt. meldt:
Na het bezoek van minister Deckem
en minister Gelissen, die Maandag te
Bofors hun rondreis langs verschillende
bekende en belangrijke Midden- en
Noord-Zweedsche industrieën begon
nen zijn, heeft de Noorsche minister
van buitenlandsche zaken, prof. Halvdan
Koht, een redacteur van het Noorsche
telegrambureau een langdurig onder
houd toegestaan over de beteekenis
van het bezoek der beide Nederland
sche ministers en over de bekende uit
latingen van dr. Colijn betreffende de
wenschelijkheid van overleg tusschen
de Oslo-staten teneinde tot verlichting
van handelsbelemmeringen te komen,
een overleg, waaraan de Noorsche re
geering gaarne deel zal nemen.
Minister Koht begon met de vraag,
of het bezoek van de Nederlandsche
ministers tot positieve besprekingen
over de handelsbetrekkingen tusschen
Nederland en Noorwegen geleid had,
bevestigend te beantwoorden. Er is
van gedachten gewisseld over het vraag
stuk in het algemeen eo over verschil
lende problemen, die zich in de prac-
tijk voor den handel tusschen beide lan
den voorgedaan hebben. Nieuwe over
eenkomsten zijn niet getroffen, daartoe
was de tijd te kort en bovendien had
den de Nederlandsche vertegenwoordi
gers geen volmacht tot het ondertee
kenen van verdragen, maar er zijn nu
uitgewerkte voorstellen, die, aldus mi
nister Koht, hopelijk tot positieve over
eenkomsten kunnen leiden.
Uiteraard bracht de journalist de ver
klaringen, die dr. Colijn, kort voor het
vertrek van minister Deckers en minister
Gelissen naar het Noorden, aan mede
werker van een viertal groote bladen
Scandinavië heeft afgelgd, ter sprake.
Minister Koht deelt mede, er vrij veel
met minister Gelissen over gepraat te
hebben, wat er toe leidde, dat hij zijn
opvatting erover in het kort schriftelijk
formuleerde en deze verklaring aan
miniscer Gelissen meegaf.
Zij luidt
„De Noorsche regeering heeft met
zeer levendige behandeling de opmer
kingen bestudeerd, die de Nederland
sche minister-president gemaakt heeft
aangaande maatregelen om, vooral door
overleg tusschen de staten, die de
Conventie van Oslo van 1930 onder
teekend hebben, den internationalen
goederenruil te vergemakkelijken. Ten
gevolge van de omstandigheden h eft
de Conventie van Oslo niet tot prac-
tische resultaten van beteekenis geleld.
In December 1934 stelde de regeering
voor, de voorschriften dezer Conventie
een ruimere toepassing te verleenen,
maar hierbij sloot men zich niet in de
gewenschte mate aan. Desalniettemin
heeft de Noorsche regetring haar plan
zelf in de practijk gebracht en zij zal
nog steeds gaarne zien, dat er in deze
richting een overeenkomst gesloten
wordt. De Noorsche regeering hoopt
eveneens, dat de tariefmuren tusschen
de landen geleidelijk verlaagd worden
en in zooverre kan zij zich in beginsel
aansluiten bij het program, dat bij de
Conventie van Ouchy van 1932 tus
schen Nederland, België en Luxemburg
opgesteld werd. De regeering wil daar
om gaarne medewerken aan nieuwe
besprekingen, die ten doel hebben een
goeden, stevigen grondslag voor ratio-
neelen goederenruil tusschen de landen
te scheppen^'.
Op de vraag van den journalist
of Noorwegen tot dergelijke bespre
kingen uit zou noodigen, antwoordde
minister Koht: „Althans niet direct,
de kwestie vereischt allereerst de
noodige voorbereiding".
In het vervolg van het gesprek
zette minister Koht uiteen, dat de
practische resultaten van de Con
ventie van Oslo weinig beteekenis
hebben omdat de verschillende sta
ten nu naar contingenteering, quota
regeling, clearing en dergelijke mid
delen grijpen om den handel te re
gelen, waardoor tarievenkwesties de
laatste jaren in de handelspolitiek
een steeds kleinere beteekenis kre
gen, terwijl de Conventie va» .Oslo
7.
Met 'n ruk wordt de deur ge
opend. Een groote dikke man kijkt
Klaasje met zijn wilde oogen aan,
zoodat 't ventje zich spierwit voelt
worden. „Ga je," hoort ie dan brul
len, zóó hard dat z'n ooren er van
suizen en Klaasje draait zich om
en vlucht op z'n eigengemaakt vlotje,
weg van dien kwaden man, die op 'n
reus lijkt.
inhield, dat de aangesloten staten
elkaar een maand van tevoren zou
den verwittigen van voorgenomen
verhoogingen van invoerrechten. Een
voorstel van de Noorsche regeering
in 1934, om dit uit te breiden tot
die andere maatregelen op han
dels-politiek gebied, is niet door alle
Oslo-staten aanvaard, maar ik heb
het, aldus Koht, voor wat Noorwe
gen betreft, doorgevoerd en de an
dere Scandinavische landen doen het
eveneens, al is er dan geen nieuwe
conventie gekomen.
Sprekende over Ouchy verklaarde
minister Koht, dat het beginsel daar
van een goed beginsel was, omdat
het er op den duur toe zou leiden,
dat de invoerrechten weer hun oor
spronkelijk bedoelde, zuiver fiscale
karakter terug zouden krijgen. Zijn
instemming betuigend met de op
vatting van minister Gelissen, dat
men de beste regeling van den han
del niet met invoerrechten maar met
contingenten en quota's bereikt,
merkte Koht op, dat de contingen-
teeringspolitiek, zooals die nu, met
alleen maar strak begrensde con
tingenten, toegepast wordt, een ver
mindering van den handel tengevol
ge zal'hebben. In Noorwegen, waar
men grootere importvrijheid heeft
dan in de meeste andere landen,
kent men dit systeem niet. Voor
een aantal goederen, en dat zijn er
nog niet eens zoo veel, beperken
wij den invoer wel, maar dan met
behulp van een licentie-stelsel, waar
door wij licentie kunnen verleenen
voor den invoer, dien wij noodig
hebben, maar ons niet bij voorbaat
binden aan bepaalde hoeveelheden,
die den handel minder elastisch ma
ken.
Op de vraag of minister Koht ge
loofde, dat andere landen, bijvoor
beeld Nederland, spoedig hun con-
tingenteeringspolitiek op zouden ge
ven, antwoordde minister Koht ten
slotte: „Nee, dat geloof ik eigenlijk
niet. Maar ik geloof, dat we meer
elasticiteit in deze politiek kunnen
krijgen en ik hoop, dat dit in het be
lang van onzen uitvoer zal zijn. Ik
geloof niet, dat wij weer tot den
ouden, geheel vrijen ruilhandel, die
trouwens sterk door de tarievenpo
litiek geremd werd, terug keeren,
maar wel, dat wij tot een ratio-
neelen goederenruil kunnen ko
men".
8.
Als Klaasje goed en wel weer op
de plassen zit, is z'n honger heele-
maal over. Een ander ding liangt
hem nu boven het hoofd. De zon
kruipt hoe langer hoe meer naar liet
Westen. Op andere avonden lag ie
op dezen tijd al in zijn bed. Hij
moest maar gauw zien ergens bin
nen te komen voor 't donker werd,
maar waar? Vlug roeit liij naar 'n
klein hutje, maar dat is gesloten.
Ontmoedigd gaat ie in 't gras zit
ten. „Als 't donker wordt klim ik
door 't raam naar binnen," denkt
Klaasje, „ik durf niet buiten te sla
pen".
Geconcentreerde Meststoffen.
Dat de belangstelling voor de volle
dige meststoffen, vooral in den tuin
bouw, in de laatste jaren belangrijk is
toegenomen, behoeft ons niet te ver
wonderen. De voordeelen zijn met ge
ring eu wij willen ze daarom ook hier
bespreken. Ieder zal moeten erkennen
dat in de practijk bij de bemesting nog
al eens grove fouten worden gemaakt,
vooral bij de verhouding tusschen de
plantenvoedende stoffen. Nog maar al
te dikwijls wordt te eenzijdig bemest
en worden daardoor die stoffen ver
geten of te weinig toegepast, welke
voor de planten juist zoo noodig zijn.
In den laatsten tijd, nu er in den
handel ook samengestelde meststoffen
voorkomen, kan men door het gebruik
hiervan voorkomen, dat de een of an
dere voedingsstof wordt vergeten. In
Nitrophoska (de naam zegt het reeds)
worden in de juiste verhoudingen alle
voedingsstoffen aangetroffen, namelijk
15o/o stikstof, 15 0/0 fosforzuur en 180/0
kali. Zooals wij boven reeds opmerkten,
is deze meststof vooral in den tuin
bouw van belang, omdat deze mest
gemak brengt en zekere werking. Daar
bij komt nog, dat het aanbeveling ver
dient meer en meer te letten op een
zoo gering mogelijke concentratie van
het bodemvocht. Hiermede wordt dan
bedoeld dat het vocht, dat de planten
opzuigen en waarmede zij zich moeten
voeden, de noodzakelijke voedingsstof-
moet bevatten, maar zoo dun mogelijke
oplossing. In den tuinbouw, waar veel
zwaarder dient te worden gemest dan
in den landbouw en waar men de vochi-
toevoer zoowel in het open veld als in
kassen en bakken ook niet altijd inde
hand heeft, speek deze kwestie een
belangrijke rol.
Voor een bepaalde bemesting heeft
men van genoemde meststof slechts
ongeveer 1/3 van het gewicht noodig,
dat toegediend zou moeten worden in
den vorm van enkelvoudige meststoffen
tezamen of van de gemengde mest. De
bodemvochtconcentratie is dus ook
slechts 1/3, dus ook zeer voordeelig.
De I5o/o stikstof in Nitrophoska be
staat voor 1/3 uit snelwerkende salpe
terstikstof en voor ongeveer 2/3 uit
geleidelijk werkende ammoniakstikstof.
Het fosforzuur is aan ammoniak gebon
den en daardoor zeer gemakkelijk op
neembaar voor de planten, de kali is