BRESKENSCHE COURANT Nieuws- en Advertentieblad voor geheel Zeeuwsch-Vlaanderen W. D. De ondergang van-,de Lutine" Ulinnifred de Pelskoningin. Verschijnt iederen DINSDAG- en VRIJDAGAVOND. Telefoon 21. Postgiro 50895 Uitgave E. BOOM-BLIEK - Breskens FEUILLETON EEH ZEEREISJE 11 AAR 45ste jaargang Dinsdag 9 Juni 1936 Nummer 4142 ABONNEMENTSPRIJS Per drie maanden I 1.25. Buiten Breskens per drie maanden f 1.40 Franco per post per jaar f 5.00 Buitenland per jaar f 6.50 Alles bij vooruitbetaling. ADVERTENTIEPRIJS: Van 1-5 regels (0,75. Iedere regel meer (0;15. Ingez. Med. 30 ct. per regel Abonnements-advertenties groote korting. Kleine Advertenties tot hoogstens 5 regels 0.40 (bij vooruitbetaling) o De geschiedenis vermeldt, dat daar ergens, Noordelijk langs de kust van Noord-Holland, ter hoogte van het eiland Terschelling, het wrak ligt van de Lutine," het schip van Engelsche afkomst, geladen met staven goud, op weg naar Hamburg en bevracht door een der in dien tijd meest bekende Londensche ban kierskantoren. Het schip is gestrand in het einde der achttiende eeuw gestrand in het licht van de Branda- ris, die vermoedelijk omstreeks het einde der vijftiende eeuw gebouwd en in 1594 door de Staten van Hol land werd hersteld. Toen waren de lichten van de Brandaris niet zoo sterk als zij thans zijn; toen trokken zij vermoedelijk ook niet in die mate als thans geschiedt de vogels aan, die daar bij duizenden jaarlijks den dood vinden. Maar ook toen was de Brandaris een baken in zee, die den ervaren zeeman een veilige reis verzekerde. Doch ongeacht of er een Brandaris ware geweest of niet, de Lutine" was toch ten ondergang gedoemd. Spreken de verhalen im mers waarheid, dan was het niet de kracht der zee, schoon deze groot was, maar dan was het de onvoor zichtigheid, de onvoorzichtigheid van de firmanten, hun spotten met over leveringen en vloek, dat dien onder gang veroorzaakt heeft. De Lutine" was eigendom van en bevracht door de firma Goldsmith Co. Het waren bekende bankiers in het laatst der. achttiende eeuw, een huis zoo betrouwbaar als Roth schild korten tijd daarna zou worden een huis zoo betrouwbaar als de Bank van Engeland zelf. De op richter, de oude heer Goldsmith, leefde nog; hij had het bedrijf groot zien worden. Hoe? Door het ver trouwen, dat men in hem gesteld had. Maar hoe dergelijk vertrou wen komt, wie kan het zeggen: nu niet en zeker niet in dien tijd. De klanten waren bij Goldsmith geko men; zij hadden hem orders gege ven om voor hen te handelen; geld in bewaring verstrekt, waarmede hij kon handelen; zij hadden door hun vertrouwen hem tot een vermogend een bijna alvermogend man ge maakt. En het ging hem als velen, die blind worden door den voorspoed. Zij meenen, dat die voorspoed uit- 57. Roman van IT. COURTHS-MAHLER met autorisatie uit het Duitsch vertaald door Mevr. J. P. WESSELINK-v. .Rossum O „Ik zeg, dat ik het graag zou be zitten, vader. Een wolfsvel heb ik nog niet onder mijn bontwerken". Salten kon zijn oogen niet van baar afwenden. Men moest toegeven, dat Winnifred het verstond bont te dragen. En Peter Hartau was er trotsch op te zorgen, dat zijn dochter werkelijk den titel van Pelskoningin verdiende. Het hart van Rudolf Salten werd hem zwaar. De klove tusschen hem en de Pelskoningin werd steeds breeder. Na een poosje verwijderde Winni fred zich om de heeren over te laten aan hun zaken. Er was veel af te doen en Winnifred wist, dat zy de sluitend aan eigen bekwaamheden, eigen inzichten, eigen daden is te- danken. Ongetwijfeld is dat in den regel voor een deel het geval. Maar de wereld is van zoo wonderlijke samenstelling, dat de beste mensch niet kan slagen zonder een zekere, zij het wellicht bescheiden, portie geluk en vermijding van ongeluk. Goldsmith was begonnen in een klein kantoor; zoo een van die kantoren, gelijk Dickens ze ons teekent en ge lijk wij ze van de Dickens-plaatjes zoo goed kennen. Zoo een van die kantoren, waar de patroon zat in hetzelfde vertrek als de klerken; waar slechts een klein kamertje aan wezig was om de voornaamste klan ten, indien zij eene afzonderlijke be spreking wilden hebben, te woord te staan. Zoo'n kantoor, dat al even min op een der tegenwoordige bank paleizen gelijkt als een schamele hut gelijkt op een werkelijk paleis. Zoo een van die kantoren, waar- veel om ging, veel naar evenredigheid van de tijden, maar weinig wanneer wij de cijfers van tegenwoordig daar naast leggen. En het verhaal gaat, dat, terwijl Goldsmith nog op dit kantoor toefde, op een middag een lang, oud man met een exotisch uiterlijk zich bij hem aandiende. Hij verlangde hem alleen te spreken. En dat geschiedde met geen ander doel dan om hem een zwaar gezegeld envelop te over handigen. „Dit envelop bevat iets wat voor mij van groote waarde is, maar waarvan de kennisneming een ander slechts kan schaden. Bewaart gij dit envelop zorgvuldig en laat gij de zegels onverbroken, er zal geluk en voorspoed voor U zijn weg gelegd. Maar verbreekt gij de ze gels, dan zult gij van den inhoud niets leeren en ongeluk zal Uw deel worden". Voordat Goldsmith tijd had den vreemdeling nadere inlich tingen te vragen, was deze reeds ver dwenen. De jongere klerken werden hem achterna gezonden, maar het was alsof de straten in de onmiddel lijke nabijheid van het kantoor hem hadden opgeslorpt. Toen niet en ook later niet is de vreemdeling ooit weer door Goldsmith en de zijnen gezien. Met een zekeren eerbied legde Goldsmith het zwaar verzegeld en velop in de brandkast, en hij besloot het zorgvuldig te bewaren, over tuigd dat het op den een of anderen dag zou worden teruggevraagd. Dat geschiedde niet, maar wel kwam de eerstvolgende dagen niet veel aan haar vader zou hebben. Hij wachtte een groot deel zijner pelsjagers om met hen af te rekenen en moest ook eenige verre sledevaarten onder nemen, om het vervoer der vellen in goede banen te leiden. Hij zag zelf overal op toe. Salten begreep, dat hij in de eerst volgende dagen geen gelegenheid zou vinden, met Mr. Hartau over zijn eigen aangelegenheden te spre ken. Hij moest daarmee wachten totdat deze zijn belangrijkste zaken had afgedaan. Tenslotte was hij dankbaar voor dit uitstel. Hij kon toch niet weten, of Hartau niet dadelijk alle verkeer met hem zou verbreken, indien hij zijn biecht had afgelegd. Wel gaf hij niet den indruk een bekrompen mensch te zijn, maar hij was vroeger ook officier geweest en had in elk geval strenge begrippen van eer. Wel had Hartau er op gezinspeeld, dat ook hij de uniform had moeten uittrekken, maar dat kon om een geheel andere reden zijn geweest. De dagen, die nu volgden, brach ten steeds nieuwe vreugden en nieu we smarten voor Salten. Bij elke nieuwe ontmoeting met Winnifred werd het hem duidelijker dat zij met voorzegging van den vreemde uit, want geluk en voorspoed waren voor Goldsmith. Zijne relaties breidden zich uit, zijn rijkdom nam toe, het eenvoudige kantoor werd steeds ver groot. Niet meer als vroeger zat Goldsmith met zijne klerken in een zelfde vertrek; hij had hen reeds over een aantal vertrekken moeten verdeelen en ieder een bepaalde taak, onderdeel van zijn bedrijf, moe ten opdragen. En hijzelf zat in een groot kantoor, nieuw gebouwd, en hij had meer dan dén kamer ter be schikking voor de rijke en voorname klanten die hem kwamen spreken. Op eendagehield een deftige karos voor het kantoor van Goldsmith stil. De klerken vlogen naar de deur, eerbiedig werd deze geopend om doorgang te verleenen aan den Lord-meester van de schatkuu. Want het was deze, die Goldsmith zelf op zijn kantoor kwant spreken. Een eer, die den ouden bankier totnutoe niet was aangedaan. Maar er waren rede nen voor, want de Engelsche regee ring had de hulp van Goldsmith noodig. Er moest betaling gezonden worden aan de troepen, die, geza menlijk met de Russen, een inval hadden gedaan in Noord-Holland om vandaar uit de Franschen te be strijden. De Engelsche regeering had geen geld voorhanden, en zij kwam leen en van Goldsmith. Deze wilde gaarne helpen, ter wille van het vaderland, ter wille van de be strijding der Franschen, maar ook ter wille van het gewin. Want eiken waarborg, dien hij eischte, kon hij van de Engelsche regeering krijgen. Goud moest hij zenden naar Ham burg en van dit goud zou de soldy naar Noord-Holland worden over gemaakt. Een van de zoons van Goldsmith, man reeds van middel baren leeftijd, zou meegaan om toe zicht te houden en de verantwoorde lijkheid jegens de regeering te aan vaarden. Het was alles afgesproken en Goldsmith zag de winst, ook de winst in positie, voor zich. Het was reeds laat in den middag geworden; de vertrekken van de klerken wer den gesloten, en Goldsmith bleef, in het schemer van de lamp, naast hem opgestoken, alleen achter. De hand onder het hoofd gesteund dacht hij na over het verleden. Het verleden, waaraan hij met glim lachende dankbaarheid kon terug denken, want het Iiad hem rijkdom en voorspoed en geluk gebracht. En dezelfde gevoelens tegenover hem stond, als hij tegenover haar. En a) beheerschte hij zich ook met alle kracht, zoo kon hij toch niet altijd zijn oogen onder bedwang houden. En Winnifred's stil geluk, als zij elkaar eens een poos alles vergetend hadden aangezien, verried hem ge noeg, hoe lief zij hem- had. Zoo was er een week voorbij ge gaan sedert de komst van vader en dochter in het boschhuis. Weer verwachtte Winnifred op zekeren avond met ongeduld het binnenko men van Salten. Maar het werd acht uur en hij kwam niet. Het werd half negen en nog altijd was er niets van hem te zien. Met groote, angstige oogen keek Winnifred naar haar vader. „Vader er zal Mr. Salten toch niets over komen zijn? Hij is anders zoo stipt op tijd". Peter Hartau was zelf al een beetje ongerust geworden, maar on der Winnifred's angstigen blik schudde hij lachend het hoofd. „Hij zal zich in het bosch verlaat heb ben. Misschien was hij een begeerlijk wild op het spoor en heeft hij het niet dadelijk kunnen vangen. Hij zal wel komen". ,,Hy zal toch niet onder de wol toen was het alsof hij weer dat oogenblik doorleefde, dat die vreem de bij hem kwam; die vreemde met zijn zonderlinge boodschap, die hij in den loop der jaren was gaan ver geten. Niet meer als in het begin, schreef hij een deel van zijn voor spoed aan dien vreemde toé; neen, het waren zijn eigen kracht, eigen bekwaamheid, die hem zoover had den gebracht. Waar was toch die brief met de zegels gebleven; had hij dien wel meegebracht toen men van het kleine oude kantoor naar het nieuwe overging en toen de brandkast diende vergroot? Gold smith stond op en ging zien, en hij zocht en hij vond. Vond het gezegeld couvert en stond er lang mee in zijn handen. En toen was het alsof een onbedwingbare macht hem er toe noopte om de zegels te verbre ken en van den inhoud kennis te nemen. Zijne verwachtingen werden bedrogen. Geen geld, geen staat kundige papieren kwamen er uit, maar slechts een dik folio perka ment, waarop in een voor hem on leesbaar, blijkbaar Arabisch schrift enkele teekens stonden geschreven. Vermoeid legde Goldsmith het do cument naast zich op tafel. Met de hand weer onder het hoofd keek hij er naar, en het scheen hem alsof alle dingen onwezenlijk werden. De kamer werd in schaduwen gehuld, en langzamerhand werden die scha duwen dieper. Zoo zat hij en zoo vonden zijn zoons hem, toen zij la ter op den avond, ongerust gewor den door zijn achterblijven, naar hem kwamen zoeken. Ziende naar het document, was Goldsmith den eeuwi gen slaap ingegaan. Zijn zoons ken den het geheim van het verzegeld couvert, maar ook zij spotten met de waarschuwing, die daarin opgesloten lag. Zij vernamen van den Lord- meester van de schatkist, welke af spraken waren getroffen, en zij na men op zich deze uit te voeren ge lijk hun vader zou hebben gedaan. De „Lutine" voer uit. Het was een schip, dat beproefd was in de vaart; vele reizen had gedaan. Vlek keloos was de wolkenhemel boven de Noordzee en alles scheen een goede reis te waarborgen. Maar toen men langs Terschelling ging en de iichten van de Brandaris in het zicht kwamen, trok een onstuimige kracht de „Lutine" naar de kust. In de branding is het schip vergaan en met het schip de bemanning en het goud, dat nu nog rust op den bo ven zijn geraakt. Ik voel mij zoo angstig". Hij trok haar naar zich toe. „Je kunt heel gerust zijn, Winni, Sal ten is een kalm, vastberaden man en zeker van zijn wapen. Hij heeft zich stellig alleen maar verlaat en zal wel komen". Zij wachtten verder. De klok sloeg negen uur. Nu sprong Winnifred op en wierp zich in de armen van haar vader. „Vader, beste vader ik ver draag dit werkeloos wachten niet langer, laat ons bij de Bridge's vra gen of hij thuis is". Hij schrikte van haar hartstochte lijke heftigheid en streelde gerust stellend langs heur haar. „Ik zal den knecht naar het blokhuis zen den. Misschien is hij niet goed of heeft hij een andere reden voor zijn wegblijven". „Ja, ik bid u, doe dat ik heb zulk een angst voor hem". Zij wist niet, hoezeer zij zich aan haar vader verried. Juist wilde Hartau den knecht wegzenden, toen deze binnenkwam en Mr. Salten aandiende. Hartau haalde diep adem en Winnifred zonk mat in een stoel neer. Dadelijk daarop stond Salten in PEB STOOMVAART MY. ZEELAND dem van de Noordzee. Er was des tijds geen telegraaf, er waren geen couranten in den zin van het woord gelijk wij die kennen. De gebroe ders Goldsmith maakten zich niet ongerust, dat zij niet spoedig iets vernamen. Maar toen een bericht ■uitbleef, toen de tijd verliep, dat het schip Hamburg had moeten be reiken, zelfs al had het averij en ongunstig weer gehad, toen sloeg de bezorgdheid tot schrik en de schrik tot onrust en de onrust tot verpletterende zekerheid over. Want teneinde te voldoen aan het verlan gen der Engelsche regeering, had den zij met de „Lutine" gewaagd wat zij wagen konden. Met leege handen stonden zij tegenover hun cliënten en de beurs in Londen, die als alle beurzen altijd onmee- doogend is geweest, had weinig me delijden met de Goldsmith's, met hun vlekkeloos verleden, met de ban kiersfirma, die nu bankroet was ge slagen. Daar op den bodem van de Noordzee rust de goudschat van de „Lutine Als althans niet de wraak zuchtige geest, die in den brief van den vreemde is achtergebleven, die goudschat reeds tot zich heeft geno men en zoodoende bijvoorbaat on vruchtbaar heeft gemaakt alle pogin gen en pogingen van pogingen, die in den loop der negentiende en twin- de kamer. Zijn oogen, waaruit groo te ontroering sprak, zochten aller eerst Winnifred. Hij zag, hoe bleek zij was en hoe opgewonden haar gelaat trilde. Haar oogen waren strak op hem gevestigd. „Ik vraag u om verontschuldiging voor mijn laat komien. Maar ik kon niet vroe ger hier zijn ik had een onaange naam oponthoud". „Wat is er gebeurd?" vroeg Win nifred opgewonden. Zy voelde, dat Salten zeer zenuwachtig was. Haar vader legde geruststellend zijn hand op haar schouder. „Je ziet, dat Mr. Salten gezond voor ons staat, Winni, we verkeerden in zorg over u, Mr. Salten, omdat wij zoo gewoon zijn aan uw stiptheid". Salten glimlachte zenuwachtig. „Ik kon dezen keer helaas niet stipt zijn. Ik was tamelijk ver het woud in gegaan, naar een plaats, die ik tot nu toe nog niet ontdekt had en toen ik daar wat rondgekeken had en mij wilde oriënteeren, ontmoette ik plotseling een grooten, sterken beer. Hij moest op de een of andere manier in zijn rust zijn gestoord. In elk geval stond ik plotseling ta melijk dicht voor hem". (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1936 | | pagina 1