BRESKENSCHE COURANT
Nieuws- en Advertentieblad voor geheel Zeeuwsch-Vlaanderen W. D.
Winnifred de Pelskoningin.
Brand
wonden
Verschijnt iederen DINSDAG- en VRIJDAGAVOND. Telefoon 21. Postgiro 50895 Uitgave E. BOOM-BLIEK - Breskens
Armenzorg.
FEUILLETON
bedek ze dadelijk mei:
akkers Kloosterbalsem
45ste Jaargang
Dinsdag 26 Mei 1936
Nummer 4139
ABONNEMENTSPRIJS
Per drie maanden f 1.25. Buiten Bréskens per drie maanden t 1 40
Franco per post per jaar t 5.00
Buitenland per jaar 1 6.50 Alles bij vooruitbetaling.
ADVERTENTIEPRIJS
Van 1-5 regels tO,75. Iedere tegel meer 10; 15. Ingez. Med. 30 ct. per regel
Abonnements-advertenties groote korting.
Kleine Advertenties tot hoogstens 5 regels f 0.40 (bij vooruitbetaling)
0
Hoe het in vroeger jaren gesteld
was met de verpleging van oude
menschen, blijkt uit het onderstaan
de, hetwelk wij aan de N. R. Crt.
antieenen
In de Kerkorde van 1591 was in
betrekking tot den diaconalen arbeid
bepaald, dat „alle de armen sonder
onderscheijt van de religie naer den
eijsch van haeren noot mochten wor
den geholpen".
Het is bekend, hoe onze vaderen
in de practijk der armenverzorging
met den eijsch van haeren noot"
zijn omgesprongen.
In de oude kerkelijke annalen,
waarin vaak met nuchtere zakelijk
heid de dagelijksche diaconale er
varingen zijn neergeschreven, vinden
wij een getrouw beeld van de opvat
tingen ^omtrent armen en armen
zorg en we lezen door de regels heen
de tragiek in het leven van de ,,ar-
me keynders, overjaerigen en mise
rabelen," die aan de zorgen van de
kerkelijke armbesturen waren toever
trouwd.
Zoo vonden wij in een oud kerke-
boek van Almen enkele aanteekenin-
gen, die wel een schel licht werpen
op de diaconale armenzorg in vroe
ger eeuwen.
Uit deze aanteekeningen blijkt, dat
in het vriendelijke Almensche kerkje,
evenals dit in tal van kerken in ons
vaderland in vroeger jaren het geval
was, zoo nu en dan een besteding
bij afslag" werd gehouden. Dan
werden de ,,olden, weesen, of ge-
breckigen," waarvoor de Diaconie
had te zorgen, na afloop van de
godsdienstoefening in 't openbaar
uitbesteed.
In het Almensche kerkeboek vin
den wij onder meer het relaas van
de verpleging van een ouden man,
Wolter Koeckoek geheeten, die ten
laste van de Diaconie was gekomen.
Het register vermeldt, dat op 24 Jan.
1717 deze stakker als „een arm en
out man" bij afslag in 't openbaar
werd uitbesteed tegen een bedrag
van 29 gulden per jaar. Naderhand
bleek, dat de man door zijn „pleeg
ouders" werd mishandeld, waarover
herhaaldelijk klachten bij de diake
nen binnenkwamen. De diakenen de
libereerden in diverse vergaderingen
over dit geval, maar de heeren ble
ken van meening, dat zij voor het
54.
Roman van
H. COURTHS-MAHLER
met autorisatie uit het
Duitsch vertaald door
Mevr. J. P. WESSELINK-v. Rossum
0
Precies te acht uur verschfeen Ru-
dolf Salten in het boschhuis. Hij had
zoo zorgvuldig als maar mogelijk
was toilet gemaakt. En weer, als
destijds bij zijn eerste bezoek in het
boschhuis, vond hij Winnifred al
leen, toen de kamenier hem binnen
liet.
Noch hij, noch Winnifred ver
moedden, dat Peter Hartau zacht
de aangrenzende kamer was binnen
gegaan, toen hij Salten hoorde ko
men. Hier hield hij zich heel stil
Hij wilde met opzet het eerste alleen
zijn tusschen Salten en zijn dochter
na de scheiding beluisteren en maak
te zich daar geen gewetenswroeging
van. Want hij was er zich van be
wust, slechts te luisteren omdat hij
geringe 'kostgeld, dat mjen voor hem
betaalde in het gezin, waar hij toen
was ondergebracht, den man nergens
anders onder dak kon brengen. De
oude man bleef dus waar hij was.
Dat deze klachten over mishandeling
wel gegrond waren, blijkt wel uit een
rekening, die later door de Diaconie
moest worden betaald aan een chi-
urgijn, -die den ouden man geduren
de vijf weken in behandeling had
vanwege -de verwondingen, die de
stakker had opgeloopen. Toch bleef
de oude Koeckoek in hetzelfde ge
zin tot de „pleegvader" overleed,
waarna de man weer „int openbaar
op het choor in de kercke werd
besteet met een afslag" en hij in
een ander gezin overging. Aan de
vroegere 'pleegmoeder werd bij het
vertrek van den „costganger" nog
een gratificatie van 1 ducaat ge
geven voor het „luisen en pluisen"
van den bestedelingI In het nieuwe
kosthuis wordt de man opgenomen
onder voorwaarde „dat hij sal mede
doen tot 'shuis beste soo veel sijn
ouderdom -toelaet". Hier blijft hij
drie jaar. De pleegouders beklagen
zich. dat de man „te weijnig wercks"
verricht en verzoeken den diakenen
den man weg te nemen. Wolter
Koeckoek komt dan bij een ander
echtpaar, dat er blijkbaar weer op
los ranselt en na 3 maanden loopt
de oude man weg en vervoegt zich
bij den dominee, wien hij smeekt
om niet meer bij deze „boose lie
den" te worden teruggeplaatst. Nu
wordt de oude man weer in zijn
vorig kosthuis opgenomen. Op 14
Maart 1726 sterft de man en vier
dagen later wordt hij begraven, bij
welke gelegenheid op kosten der
diaconie 1 halve ton bier en l'/a
kan jenever wordt gedronken.
Het register vermeldt nog de be
taling van „de doodkiste" en de ge
schiedenis van Wolter Koeckoek ein
digt met de notitie van den diaken
„en vorder is alles voor den olden
Wolter afgedaen door de Diaconie".
Jaren nadien had men ten opzichte
van Armenzorg een andere ziens
wijze, getuige wat een medewerker
van het blad schrijft:
Merkwaardig is een rondzendbrief
van den 15en Maart 1841 van den
minister van binnenlandsche zaken
aan de gemeentebesturen gericht,
waarin de aandacht wordt gevestigd
op een boek destijds verschenen on
der den titel „Proeve van onderzoek
omtrent het armwezen in ons vader
land".
Dit werk was geschreven door den
gemeentesecretaris van Zwolle, G.
Luitenberg, die tevens lid van het
algemeen armbestuur was.
Men oordeelde het in die dagen
noodig de plaatselijke besturen en
instellingen van weldadigheid „tot
bevordering van het welzijn der ar
men" aan te sporen zich te gedragen
naar de aanwijzingen in dit boek
werkje neergeschreven en men sprak
daarbij den wensch uit, dat de wijze
lessen door den schrijver gegeven
zouden strekken „ten onderwerp van
de gestadige en ijverige zorgen der
autoriteiten op het gebied van de
openbare armenzorg".
Men prijst de middelen, die naar
het oordeel van den schrijver kun
nen worden aangewend om de maat
schappelijke zorg in goede banen
te leiden.
Onder die middelen wordt aller
eerst genoemd de bevordering der
zedelijke en godsdienstige opheffing
der „lagere volksklasse" door een
doeltreffende opvoeding van het op
komend geslacht. Y7oorts wordt ge
zegd, dat het noodig is, „om te
voorkomen dat het goede zaad, dat
op dc scholen wordt gestrooid, zoude
verstikken," toezicht te houden op
de ouders.
Zoo wordt aanbevolen het instellen
van commissies tot het bezoeken der
volwassenen in hun woningen, ten
einde een voortdurend toezicht te
kunnen houden op huisgezinnen en
personen der behoeftigen.
Een en ander acht men noodig,
omdat de menschen aan zichzelf
overgelaten in een toestand verkee-
ren, die ,,een graad van verwaarloo-
zing aanduidt, die alle denkbeeld
te boven gaat en waarin de belangen
der menschheid dringende voorzie
ning vorderen".
In den bovenbedoelden brief van
den minister van binnenlandsche za
ken wordt tenslotte met grooten na
druk de aandacht gevestigd op eeni
ge maatregelen die op de bladzijden
135 en 136 worden gemeld.
De maatregelen nu, waarvan de
kennisneming en toepassing bijzon
der worden aanbevolen om te komen
„tot verbetering van den staat van
het armwezen," luiden als volgt:
a. het weren van vreemdelingen,
die zonder middelen van bestaan
zijn;
b. het wijzigen van de personeele
belasting in dien zin, dat voor dienst
boden beneden 18 jaar geen belas-
ting verschuldigd is
c. te bevorderen, dat kinderen als
werklieden op de fabrieken worden
toegelaten en een gedeelte van het
loon in een spaarkas wordt gestort;
d. de invoering van een politie
verordening voor werklieden en
dienstboden, waarbij wordt aanbevo
len leen soort zakboekje voor gedrag
in te voeren;
e. het tegengaan van de versprei
ding of althans het zingen langs de
straten van liederen en het ten toon
stellen der daarin vermelde erger
lijke gebeurtenissen op schilden, bor
den e.d.;
f. een krachtige handhaving der
wetten en verordeningen van politie.
Ziedaar de maatregelen waarvan
men in die dagen alle heil verwacht
te tot stoffelijke en moreele ver
heffing des volks en ter voorkoming
van armoede.
Of ze inderdaad geholpen hebben?
De ervaring op dit punt schijnt niet
bijzonder te zijn. De geschiedenis
van het armwezen in ons land heeft
te dezen opzichte een geheimzinnig
stilzwijgen bewaard.
over het geluk van zijn dochter wilde
waken. Uit deze ontmoeting der bei
de jongelieden wilde hij zijn gevolg
trekkingen maken. Zoo hield hij zich
dus heel stil en werd ongemerkt
getuige van het volgende gesprek.
Salten boog voor Winnifred.
„Goeden avond, Miss Hartau. Ik
dank u voor uw vriendelijke toestem
ming, u en uw vader reeds heden
te mogen bezoeken".
Zij reikte hem de hand. Toen hij
die in de zijne sloot, beefden de
beide handen even.
„Naar ik hoop, bent u niet te moe
van uw dagwerk, om nog wat met
ons te praten?"
„Ik zou met vreugde midden in
den nacht zijn opgestaan, als ik
slechts eenige woorden met u en uw
vader mocht wisselen'
Zij bloosde onder zijn blik. „De
eenzaamheid heeft u zeker zeer ge
plaagd?" vroeg zij, naar een stoel
wijzend.
„Nu en dan wel maar meestal
heb ik die toch als een weldaad
gevoeld. De majestueuze rust van
het in wintertooi gehulde woud is
voor mij als een genezende bron
geweest. Veel, wat mij heeft gedrukt
is van mij afgevallen. Maar ik
wil u niet met mijn gewaarwordin
gen lastig vallen".
„Dat doet u heel zeker niet".
„Maar ik heb iets op het hart
wat mij van meer gewicht toeschijnt
ik wil deze gelegenheid aangrij
pen, om u van ganscher harte voor
uw goedheid te danken. Het is mij
te moede, alsof ik onder de uitstra
ling van uw goedheid als onder de
bijzondere bescherming van het lot
sta. U kunt nauwelijks vermoeden
welk een groote weldaad u mij be
wezen heeft door de inrichting van
mijn kamertje. Ik heb het zooveel
beter gehad, dan de andere pelsjager-
en het heeft mij diep getroffen, dat u
zich met zulk een zorgende goedheid
moeite heeft gegeven het gezelliger
voor mij te maken. Laat ik er u innig
voor mogen danken".
Zij maakte blozend een afwerende
beweging.
„Vind dat toch niet zooiets bij
zonders," zei zij haastig.
Hij haalde diep en bevend adem
„Ik bid u, neem mijn dank aan
U heeft er mij een onuitsprekelijke
weldaad mee bewezen, die ik dage
lijks opnieuw waardeer. En toen
kwam uw Kerst verrassing, Miss Har
tau indien u in mijrr hart had
kunnen lezen, toen ik op Kerstavond
mijn kamertje binnenkwam en de
brandende lichtjes aan den boom
zag. Ik ik had als een school
Nederlandsche schoolkinde
ren op bezoek in België.
o—
Het vredesideatisme en de jeugd.
Een der groepsleiders van de Bel
gische schoolreis schrijft
Zaterdagmiddag tien minuten over
half drie rolden vijf rijtuigen van de
Nederlandsche spoorwegen het sta
tion Roozendaal binnen en nog geen
vijf minuten later was het perron
gevuld met zingende en dansende
leeraressen, leeraren, meisjes en jon
gens van onze middelbare scholen
en kweekscholen, die terugkeerden
van een vierdaagsch verblijf in Bel
gië.
Er bestond inderdaad alleszins re
den tot uitbundige vroolijkheid, want
de Belgische schoolreis 1936 was ge
slaagd, in alle opzichten.
Door de zorgen van de pers zijn
de belangstellenden geregeld op de
hoogte gehouden van de uitvoering
van het programma, dat de Belgi
sche leiders, de heeren Taets en Van
den Borre, hadden opgesteld. Een
verslag van de reis kan derhalve
achterwege blijven. Wanneer ik het
jongen kunnen uitbarsten in huilen".
Hij zweeg opgewonden, omdat zijn
stem haar vastheid verloor. En Win
nifred keek hem met vochtig glan
zende oogen aan. Zij kon niet spre
ken, daarom zwegen zij een poos,
terwijl hun oogen alles om zich heen
vergetend, elkaar aanzagen.
Eindelijk beheerschte hij zich
„Vergeef mij u ziet, dat ik mijzelf
nog niet meester ben, als ik er over
spreek. Ik wilde u schriftelijk dan
ken, maar alle woorden schenen mij
op het papier zoo arm en nuchter
Zij konden geen uitdrukking geven
aan hetgeen ik voelde, en nu kan ik
mij ook niet zoo uiten, als ik het
zou willen".
Haar lippen beefden. Zij maakte
een hulpelooze beweging. „U be
schaamt mij, het was immers slechts
een kleine attentie. Daar moet u mij
niet voor danken".
„Reeds dat u in uw goedheid aan
mij dacht, heeft mij voor mijn leven
tot uw schuldenaar gemaakt".
Peter vond het nu tijd zijn aan
wezigheid kenbaar te maken. Hij
had uit deze ontmoeting gemerkt,
dat de beide jonge menschen zeer
ontroerd waren en dapper deze ont
roering voor elkaar trachtten te ver
bergen.
Hij opende en sloot nu krachtig
2ijn pijnlijk, ze genezen
moeilijk en laten vaak
litteekens na. Behandel
ze daarom zorgvuldig,
de pijn verdwijnt direct, de wonden of
bieren blijven zuiver en genezen znel.
desniettemin waag aandacht te vra
gen voor deze schoolreis is het, om
dat ik vermoed, dat slechts weinigen
in ons land weten, wat het eigen
lijke doel van dti jeugdwerk is.
Wat de jongens en meisjes er van
verwachten is: pretmaken. Dit ligt
voor de hand. Voor de beide ini
tiatief-nemers, de twee hierboven ge
noemde Belgen, beteekent het werk
evenwel veel en veel meer dan het
scheppen van gelegenheid tot pret"
makerij. Daarom meende ik iets
meer van de schoolreizen te mogen
vertellen dan in de perscommuniquë's
vermeld werd.
Toen in Mechelen de vierhonderd
meisjes en jongens verdeeld waren
over een aantal restaurants en de
magen gevuld werden, kon de heer
Taets even tot rust komen. Samen
wandelden wij over het plein.
„Zoo gaat het goed, nu vasthou
den, volharden. Als wij eenige jaren
zoo doorwerken komen wij er. Wij
moeten slagen". Toen ging het on
afscheidelijk sigaartje weer in den
mond van dezen wonderlijken Belg,
die de heer Taets is, en liepen wij
zwijgend naast elkaar voort. Ik moest
dat stukje idealisme even verwer
ken. Die daar naast mij liep, heeft
enkele jaren geleden zijn beroep als
Ieeraar er aan gegeven om zich ge
heel te kunnen wijden aan een werk,
dat wij zouden kunnen aanduiden
als practisch pacifisme. Taets ge
looft in de mogelijkheid van vrede.
Niet morgen. Niet overmorgen. Ook
niet in een vrede „geconstrueerd"
door rond conferentie-tafels gezeten
staatsvertegenwoordigers. Zijn vrede
is er een, die gekweekt moet worden.
Jaar in jaar uit moeten jonge men
schen uit verschillende landen ge
durende eenige dagen bij elkaar ge-
de deur, alsof hij nu pas in de aan
grenzende kamer was gekomen en
kwam binnen. Lachend begroette hij
Salten en reikte hem de hand.
„Wij hebben u dadelijk vanavond
verzocht te komen, Mr. Salten, en
hopen, dat het u niet ongelegen
komt. Hoe is het u gegaan?"
„Naar omstandigheden goed".
„Dat verheugt mij. Bljjft u alstu
blieft zitten. Hoe was het met uw
jacht? Heeft u goeden buit ge
maakt?"
„Zoover ik kan beoordeelen zult
u tevreden over mij zijn. Mr. Bridge
beweert, dat ik het record heb ge
slagen. Mag ik u nu dadelijk een
klein overzicht geven?"
„Heel graag".
Salten haalde een klein notitie
boekje te voorschijn en las het getal
en de soort van de buitgemaakte
vellen voor.
Aandachtig luisterde de Pelsko
ning, die nu geheel zakenman was.
Toen Salten eindigde met de woor
den: „zeven en twintig wolven,"
keek Hartau hem verrast aan.
„Allen eerbied, u noemt heele cij
fers, dat is stellig het record slaan.
Maar de zeven en twintig wolven
moet u zeker met de andere deel
nemers aan de wolvenjachten dee-
len?"