BRESKENSCHE COURANT Nieuws- en Advertentieblad voor geheel Zeeuwsch-Vlaanderen W. D. Winnifred de Pelskoningin, Dampo Verschijnt iederen DINSDAG- en VRIJDAGAVOND. Telefoon 21. Postgiro 70179. Uitgave J. C. LE BLEU v|h E. BOOM-BLIEK. Breskens 3voe^®- Een Kerstlegende. FEUILLETON 45ste Jaargang Dinsdag 24 December 1935 Nummer 4097 ABONNEMENTSPRIJS- Per drie maanden f 1.25. Buiten Breskens per drie maanden I 1.40 Franco per post per jaar f 5.00 Buitenland per jaar t 6.50 Alles bij vooruitbetaling. ADVERTENTIEPRIJS Van 1-5 regels tO,75. Iedere regel meer 10; 15. Ingez. Med. 30 ct. per regel Abonnements-advertenties groote korting. Kleine Advertenties tot hoogstens 5 regels f 0.40 (bij vooruitbetaling) In verband met het Kerstfeest verschijnt a.s. Vrijdagavond geen num mer van ons blad. In het nummer van Dinsdag 31 December zullen Nieuwjaarswenschen worden opgenomen, welke worden ingewacht tot uiterlijk 's morgens 10 uur. DE UITGEVER. -o Gemeente-Secretarie gesloten. Woensdag 25 en Donderdag 26 Dec. en Vrijdag 27 Dec. Op dien dag slechts van 11 12 uur zitdag voor aangifte Burgerlijken Stand. Ook gesloten op Woensdag 1 Januari 1936. 0 Het laatste stuk weg was moei zaam geweest. Nu de avond begon te vallen, stak er een lichte wind op, die het heete voorhoofd verkoeling bracht. Jozef stond stil en leunde licht op zijn ezel. Onderzoekend keek de man terug naar den moeilijken weg, dien ze gekomen waren, hij te voet, den ezel, waarop moe en in zichzelf verzonken Maria zat, bij den teugel voerend. Ginds trokken nog menschen voort, op hetzelfde doel af, dat thans voor hen lag: Bethlehem. Een paar dagen zouden ze daar wel kun nen rusten. En Jozef monsterde het gehucht cn zocht naar dingen, die hem bekend konden zijn. Af en toe ving hij een groet van een voorbij ganger op, die, na hem vluchtig te hebben aangekeken, niet recht wist of de man en de vrouw op den ezel nu bekenden waren of niet. Ver heugd dankte de aangesprokene voor den groet, die hem welkom was, omdat die menschelijke stem hem van een onverklaarbare bevan genheid verloste. 15. Roman van H. COURTHS-MAHLER met autorisatie uit het Duitsch vertaald door Mevr. J. P. WESSELINK-v. Rossum 0 Rudolf Salten richtte zich met een diepen zucht op. „Ik ben niet tot grappen gestemd, oom Ludwig, het is mij volle ernst". Nu stond de oude heer met een ruk op. „Je volle ernst? Je wilt geen officier meer blijven? En waar om niet als ik vragen mag? Waarom wil je mij deze ongehoorde belee diging aandoen, nadat ik je jaren lang een behoorlijke toelage heb ge geven onder voorwaarde, dat je offi cier zoudt worden?" „Beste oom, u moet niet van mij vergen, dat ik u daarvoor mijne re denen mededeel. Slechts één ding wil ik u zeggen, dat ik onder geen voorwaarde officier blijven wil en kan. U weet, dat ik slechts gedwon Nu begon Jozef tot Maria te spre ken. Hij wees haar hier en ginds een huis aan, dat hij zich langzamer hand weer herinnerde, vertelde van de bewoners, die hij eens gekend had, meende, dat ze daar of daar wel voor den nacht onderdak zouden vinden. Doch Maria zweeg. Ze keek strak opzij, waar van den kant van den steenigen weg zich langzaam een heuvel verhief, die met dor gras was begroeid. Verwonderd volgde de man den blik der vrouw. Toen glim lachte hij zacht en vroolijk; op de groene helling zat een klein meisje, dat doodstil een paar bloemen aan haar voeten zat te bekijken en nu en dan met heel, heel voorzichtige handen liefkozend over de teere bloemhoofdjes streek. Nu hief het kind het hoofd op. Het moest wel gevoeld hebben, dat iemand het gadesloeg. Eerst schrok ze, doch toen doken haar blikken als betooverd in de stralende diepte van deze vrouwenoogen onder, de ze oogen, waarin de zachte goedheid van warme moederlijkheid lag. Langzaam stond het meisje op en liep, behoedzaam nog en aarzelend op de vreemde toe. Om haar mond speelde een licht, gelukkig lachje. Daar sneed een scherpe stem schel dend door de stilte, het kind kromp in elkaar en scheen zich te bukken, terwijl een vrouw haastig den weg van Bethlehem opkwam en reeds van verre dreigde. Als gehypnotiseerd bleef het meis je staan, terwijl de schelle stem voortging met haar uit te schelden en haar verwijten te doen over haar luiheid. En toen de tierende vrouw het kind bereikt had, hief zij de hand op en gaf het een harden slag midden in het gezicht. Het volgende oogenblik echter keerde ze zich met een ruk om. Maria had het heele voorval gezien, een zachte kreet was aan haar lip pen ontsnapt, toen zette zij den ezel aan en reed tot voor de ruwe vrouw. Deze deed den mond reeds open om woedend uit te varen, toen ze Maria in de oogen keek, in die oogen, die thans groot en als in een verterend vuur brandden, zoodat de vrouw een wonderlijk, dwingend gevoel van vrees en schaamte over zich voelde komen en de moed tot spreken haar verging. Maria echter sprak met zachte, vaste stem: „Je zult dit kind nooit meer slaan!" Toen keerde ze langzaam naar den weg terug en ging voort in de rich gen tot dit beroep ben overgegaan. In mijn hart heb ik er nooit voor gevoeld. En nu kan ik niet meer ik moet mijn ontslag nemen". Vertoornd keek de oude heer hem aan. „Als je vader nog leefde dan zou hij je zulke kuren wel afleeren. Er steekt toch iets achter. Heb je misschien schulden gemaakt?" „Neen". „Dan zitten er zeker geschiedenis sen met vrouwen achter. Wil je je weggooien wil je een meisje trou wen, dat niet in den officierskring behoort?" „Ook dat niet, oom Ludwig". „Te drommel, haal toch zoo'n on zin niet uitl Je blijft officier, of ik trek mijn handen van je af en zoek een anderen erfgenaam". Salten richtte zich recht op. „Zelfs op dit gevaar af, blijf ik er bij, dat ik mijn ontslag neem". De oude heer staarde hem een oogenblik sprakeloos aan. Toen riep hij schor: „Zoo zelfs op dat gevaar af? Je werpt een vermogen weg alsof het een kleinigheid was? Of denk je, dat ik geen ernst maak met mijn bedreiging? Nu je zult verbaasd ting van Bethlehem; Jozef volgde haar peinzend, met een diepe verba zing in zijn blik. Het meisje liep naast de zwijgende vrouw, die haar stiefmoeder was, huiswaarts. In haar hart zong zacht gejubel. De vreemde vrouw had macht gehad over de stiefmoeder, onder wier hardheid het kind gele den had. zoolang haar heugde. En de blijdschap van het kind groeide; want de moeder deed haar vanaf dit oogenblik geen kwaad meer, sprak kalm en vriendelijk tot haar en liet haar den heelen avond geen woord van berisping meer hooren. In het bevrijde kinderhart woelde nog slechts één bede als een gebed: kon ze de vreemde toch maar be danken! Maar waar was ze geble- n? De straten en huizen van Bethlehem waren vol menschen. die voor de volkstelling, door den Ro- meinschen Keizer verordend, daar heen waren gestroomd. Misschien, misschien, zoo hoopte het meisje, zou ze de goede vrouw morgen wel zien. Voor het huis stond de stiefmoeder in het duister van den nacht. Ze kon niet slapen. Er was te veel te zien en te hooren, telkens als er weer nieuwe reizigers de poort inkwamen. Plotseling drongen er opgewonden kreten door tot in de kamer, waar het meisje lag te droomen. Ze werd er wakker van en ging nu ook naar buiten kijken wat er te doen was. De menschen staarden naar den he mel, waaruit een stralende ster neer daalde, alsof zij op aarde zou vallen. Doch vlak boven den stal aan het eind van de straat bleef zij zwevend hangen en nu liep het volk te hoop en vroeg, wat dat wonder wel mocht beduiden. Weldra hoorde het meisje van de geboorte van een kindje in dien stal, van wonderlijke teekens, die deze geboorte hadden verkondigd, van de armoedige omgeving, waarin de pas geborene lag. Veel begreep het kind niet van het verwarde gepraat op straat. Slechts dit was haar duidelijk, dat het arme, kleine wezentje het wel koud moest hebben, want het was winter en de nacht was koud. Dus liep ze haastig het huis in, nam wat stroo van haar bedje, deed het in haar schort en snelde er mee naar den stal. Het meisje trad de nederige ruim te binnen, waar een olielampje flak kerde. Verstomd bleef ze staan. Daar lag de vreemde, die zij gezocht had, met gesloten oogen, aan haar hoofd staan kijken. Als je mij niet gehoor zaamt, is het uit tusschen ons. En als ik soms nog zou trouwen jij krijgt geen stuiver meer van mij. En wat zal er van je worden? Je hebt niets anders geleerd". „Helaas niet. Wat er van mij zal worden, weet ik ook nog niet. Ik ga in elk geval naar het buitenland en beproef door eigen kracht een bestaan te vinden". De oude heer lachte spottend. „Dan veel genoegen! Je zult je ver bazen, mijn waarde, dat is niet zoo gemakkelijk". Salten streek over zijn voorhoofd en om zijn mond kwam een harde, vastberaden trek. „Dat weet ik, en dat ik desondanks liever op eigen krachten vertrouw, dan met uw vrien delijke hulp officier te blijven, moge u een bewijs zijn, dat ik werkelijk ernstige redenen heb. Het spijt mij, oom Ludwig, dat ik u moest teleur stellen en u opwond, maar ik be schouwde het als mijn plicht u mijn besluit mede te deelen. Laat ik u mogen danken voor alles, wat u tot nu toe voor mij heeft gedaan". Opgewonden liep oom Ludwig heen en weer. „Voorwaar een slechte dank! Dat had ik moeten wetenI stond de man, die den ezel had ge leid; doch in den arm der vrouw lag het pasgeboren Kindeke. Voor het rustbed lagen drie mannen in rijke gewaden neergeknield; zij had den blinkende, glinsterende schatten voor zich uitgespreid en. hieven de handen met deemoedig gebaar, als smeekten zij om de genade, hun rijkdommen te mogen aanbieden. Toen schaamde zich het meisje over de armzaligheid van het ge schenk, dat zij het Kindeke had toe gedacht en haar handen hielden krampachtig het schort, waarin het stroo verborgen was. Het Kind op den arm der vrouw opende de oogen. En deze oogen, die toch nog niets konden zien, richt ten zich op het meisje, dat roerloos daar stond; ze keken, als kwamen ze uit een verre, verre eeuwigheid, als droegen ze dat Goddelijke weten, dat ver buiten alle aardsche gren zen uitreikt; ze straalden, alsof er een eindelooze stroom van liefde en barmhartigheid uit hen ontsproot; ze hulden de hulpelooze gestalte van het meisje in een vloed van verwar mend licht. En toen, toen glimlachte het Kindeke Jezus. Het meisje opende de handen, het schort viel neer en onthulde hetgeen er in verborgen was: stralende, bloedroode rozen. En met een wetenden glimlach sliep het Kindeke weer in Verkoudheid van Neus, Hoofd, Keel en Borst Doos 30 cent „WAT MIJNHARDT MAAKT IS GOED" Méér welvaart in N ederland o Er is goed nieuws voor het Neder- landsche bedrijfsleven en in het bij zonder voor de Nederiandsche in dustrie. Eindelijk toch zal er een krachtige poging worden gedaan, om in eigen land het afzetgebied voor onze na tionale producten te vergrooten. Alle Nederlanders en in het bijzonder de Nederiandsche huisvrouwen moeten worden opgewekt en aangespoord om zelf actief deel te nemen aan dat nieuwe en natuurlijke werkver schaffingsplan: verbetering van ons bedrijfsleven door het koopen van Nederiandsche waar. Alleen door middel van een krach Je zou geen stuiver van mij gekregen hebben". Het bloed steeg Salten naar het gelaat. Hij fronste het voorhoofd. Hij vergaf den ouden heer veel, maar nu was ook hij aan het eind van zijn geduld. „U staat toe, dat ik u nu verlaat. Misschien is het mij nog eens mqgelijk u terug te betalen wat u voor mij heeft uitgegeven". Ludwig Salten lachte smalend en bleef voor zijn neef staan. „Dat zal op St. Juttemis gebeuren, mijn jon gen! Het zijn ongeveer vier en twin tig duizend mark. Maar laat dat maar, dit geld heb ik aan een ver loren zaak geofferd. Wij hebben in elk geval niets meer met elkaar te maken van het oogenblik af dat je geen officier meer bent. Daarmee uitl" Salten wendde zich om teneinde te vertrekken. „Vaarwel dan, oom beproef mij te vergeven". Hiermede reikte hij zijn oom de hand. Deze nam haar niet aan en wendde zich vertoornd af. „Ik hoop, dat het je nooit zal berouwen, zulk een mooie erfenis verbeurd te heb bén". Salten opende snel de deur, om zich te verwijderen. Hjj liep daarbij tige propaganda kan dat doel met succes worden nagestreefd. Twintig vooraanstaande mannen hebben zich onder voorzitterschap van (f. Damme, directeur-generaal P.T.T., vereenigd tot een propagan- dacommissie voor Nederlandsch Fa brikaat. Ook de minister van handel, nij verheid en scheepvaart, prof. dr. ir. H. Gelissen, neemt aan het werk van de commissie deel. Dat is wel een bewijs voor de groote belangstel ling, welke ook de regeering voor dit nationale werk koestert. Met de voorbereiding van een grootsche reclame-campagne voor Nederiandsche waren is de commis sie gereed gekomen en zij heeft thans een keurig verzorgd album, dat behalve een beschrijving der plannen, tal van afbeeldingen van advertenties, affiches, reclamebor den, enz. bevat, toegezonden aan al len, van wie feitelijke steun werd ontvangen of kan worden verwacht. Het motief voor deze propaganda campagne wordt gevormd door de o.i. geslaagde leuze: „Koopt Neder iandsche Waar, dan helpen wij el kaar". Inderdaad het wordt tijd, dat wij Nederlanders, ons bewust wor den, dat door het koopen van Neder iandsche waren, het algemeen be lang en daarmede in niet geringe mate ons eigen belang, wordt ge diend. Zoo'n reclamecampagne kost geld en wil zij met een behoorlijken loop- duur gevoerd kunnen worden, dan is het van groot belang, dat de middelen, waarover de commissie thans de beschikking heeft, nog be langrijk worden vermeerderd. De in zet van deze campagne is: Verbete ring van het Nederiandsche be drijfsleven en verhoogde welvaart van ons volk. De commissie doet ook langs de zen weg nog eens ,een beroep op de Nederiandsche industrieelen en handelaren, om deze collectieve en inderdaad nationale propagandacam pagne krachtig te willen steunen. Het gironummer "der commissie is 25000. Aan hen, die zich voor deze campagne interesseeren en nog geen album ontvingen, zal, zoolang de voorraad strekt, op verzoek gaarne een exemplaar worden toegezonden. Het Secretariaat der Commissie is gevestigd Badhuisweg 145, 's-Gra- venhage. 0 tegen de jonge huishoudster aan, die zich haastig oprichtte, een kleur kreeg en hem verlegen aanstaarde. Salten merkte dadelijk, dat zij ge luisterd had. Hij wierp een ontstem den blik op haar mooi, maar alle- daagsch gezicht, waarop een loeren de trek lag. Met overdreven hulp vaardigheid reikte zij hem zijn hoed. Hij sloeg verder geen acht op haar en liep snel heen. Ludwig Salten had zijn neef ver toornd nagekeken. „Zulk een on dankbare bengel I Daarop zou ik nog ja en amen moeten zeggen I Je komt nog wel weer eens terug, mijn jon getje, en zult je moeten onderwer pen. Ik laat mij hangen, als daar geen vrouw achter zit. De vrouwen zijn aan alles schuld". Zoo redeneerde hij woedend. Daar kwam zijn jonge huishoudster binnen en keek hem medelijdend aan. „Arme mijnheer heeft u zich boos moeten maken? Zal ik een kop thee voor u zetten?" „Wat beteekent dat? Wat wil je? Je hebt zeker geluisterd". (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1935 | | pagina 1