BRESKENSCHE COURANT
Nieuws- en Advertentieblad voor geheel Zeeuwsch-Vlaanderen W. D.
Winnifred de Pelskoningin.
\\ocst
to«tó
Verschijnt iederen DINSDAG- en VRIJDAGAVOND. Telefoon 21. Postgiro 70179. Uitgave J. C. LE BLEU v|h E. BOOM-BLIEK. Breskens
FEUILLETON
Binnenland.
Gee^ voor dien bioffenden hoest
dadelijk Akker's Abdijsiroop.
Thans'slechts 75 ct. per flacon!
45ste Jaargang
Dinsdag 3|December 1935
Nummer 4091
ABONNEMENTSPRIJS
Per drie maanden f 1.25. Buiten Breskens per drie maanden I 1.40.
Franco per post per jaar f 5.00
Buitenland per jaar f 6.50 Alles bij vooruitbetaling.
ADVERTENTIEPRIJS
Van 1-5 regels 10,75. Iedere regel meer f0;15. Ingez. Med. 30 ct. per regel
Abonnements-advertenties groote korting.
Kleine Advertenties tot hoogstens 5 regels I 0.40 (bij vooruitbetaling)
Sint Nicolaastijd.
o
Is er voor den stadsmensch in de
zen tijd van het jaar wel iets mooiers
te bedenken dan een wandeling door
de drukke winkelstraten? Hier weet
men niets van grauwe schemering
en donkere avonden. Zoodra de
avond valt, stralen de étalages in
hellen glans, de groote booglam
pen werpen hun breede lichtbundels
over het plaveisel en wie nog iets
van het kinderlijk gemoed heeft
overgehouden, kan zich wanen in
een stralend sprookjesrijk. Hooit is
het tegen den avond zoo levendig
in de winkelstraten als in dezen tijd
voorSint-Nicolaas en Kerstmis. Voor
de winkelruiten verdringen zich de
menschen. Want nu moet er, als
het nog maar éénigszins kan, wat
gekocht worden I
Alle temperamenten ontmoeten el
kaar daar voor de winkelruiten. Daar
zijn de eeuwig gehaasten, die maar
vluchtig hier en daar een blik wer
pen, een oogenblik blijven staan.
Ze laten haastig hun blikken over
de uitgestalde voorwerpen glijden en
«eeds hollen ze weer voort. Als men
hen vragen zou, wht ze gezien heb
ben, dan zouden ze niet veel weten
te zeggen. Voor hen is dat staan
blijven, even kijken en dan weer
wegvliegen slechts een uiting van
hun nervositeit, van hun eeuwige on
rust.
En dan zijn er de anderen, de
menschen die den tijd hebben of
zich den tijd gunnen, om eens echt
op hun gemak, 'savonds na vol
brachte dagtaak, door de straten te
kuieren, alles te bekijken, alles goed
in zich op te nemen en dan rustig
hun keus doen. Maar ook zijn er
degenen en zij zullen wel weer
talrijker zijn dan andere jaren
die het bij kijken en plannen maken
moeten laten, die er zich mee moeten
vergenoegen, zich slechts aan het
gezicht van al dat moois, dat nooit
in hun bezit zal komen, te kunnen
verlustigen. Maar gelukkig zijn er
juist onder hen vele. levenskunste
naars. Ze hebben weinig geld of
heelemaal niets, ze hoeven er niet
aan te dénken, ook maar iets van al
die uitgestalde pracht te koopen en
toch toch koopen ze, mhkr
in gedachten I En ze zijn er niet ter
neergeslagen onder, ze voelen z'ich
niet te kort gedaan door het leven,
weineen! Heel opgewekt staan ze
alles te bewonderen en ze glimlachen
in stilte: „Als jk voor mijn kleine
9.
Roman van
H. COURTHS-MAHLER
met autorisatie uit het
Duitsch vertaald door
Mevr. J. P. WESSELINK-v. Rossum
0
Voor zichzelf kon hij zijn handel
wijze verdedigen, hij had gedaan,
wat een ridder voor zijn dame doen
moet. Maar volgens de eerewetten
van zijn stand had hij desondanks
zijn eer verloren, hoe inconsequent
het ook schijnen mocht. Hij had
een onwaar eerewoord gegeven, dien
tengevolge moest hij zich uit den
kring der levenden vagen.
Diep ademhalend richtte hij zich
op uit zijn gepeins. Zijn oogen ke
ken als om afscheid te nemen rond.
Om hem heen stroomde het zo-
mersche leven van de groote stad.
Misschien zag hij dit alles vandaag
voor het laatst.
Hij liep sneller voort, alsof hij zijn
gedachte moest ontvluchten.
dikke Truus dat bontjasje van f 300
eens kocht (aangenomen natuurlijk
dat ik het geld héd), mijn beste
Truus, die zich van 's morgens vroeg
tot 's avonds laat uitslooft voor mij
en de jongens. Wat zou zelachenl"
Vader, wat mankeert je nou?" zou
ze hoofdschuddend uitroepen, „je
dacht zeker, dat ik wel wat warmer
gekleed mocht zijn, als ik boven
op de trapleer de ramen sta te zee-
men, hél" En Jan moet in zichzelf
lachen om de komieke voorstelling:
zijn kleine, ronde tonnetje in kost
baar bont gehuld, boven op de trap
leer I Maar een warme bloese zal
ze hebben, daar heeft hij al elke
week wat voor opzij gelegd.
Dikwijls ook staan er zulke te
genstellingen voor de ramen. Hier
een jonge vrouw, elegant en smaak
vol gekleed, die met aandacht de
nieuwste Parijsche modellen bestu
deert of voor een winkel van luxe
artikelen overlegt, wat zij zich voor
de komende feestdagen nu eigenlijk
nog wel zou kunnen wenschen. Tot
ze zich opeens de tegenwoordigheid
van den ouden blinden man bewust
wordt, die, een paar stappen van
haar vandaan, tusschen twee schit
terende étalages in tegen het gevel
muurtje gedrukt staat en lucifers te
koop aanbiedt. Die zou zeker wel
weten, wat hij graag voor Sint-Ni-
colaas zou willen hebben. Vlug heeft
ze hem wat toegestopt en terwijl
haar blikken weer naar de uitge
stalde artikelen terugkeeren, bedenkt
ze, of het nu wel zoo heel erg zou
zijn als ze dat luxueuse avondtaschje,
waar ze wel zin in had, nu eens
niet nam, maar het geld aan het
Crisiscomité gireerde. Ach, en eigen
lijk was dat niet eens nóódig, want
dan verdiende die winkelier toch ook
weer minder. Neen, ze zou iets kie
zen zonder overdreven luxe en dan
bovendien nog een flink girobedrag,
invullen 1 Gelukkig, haar Sint-Nico-
laaskeuze was gemaakt en welge
moed stapte ze den winkel binnen
De week heeft zich gekenmerkt
door verschillende evenementen op
politiek, politiek-religieus en kunst
gebied.
In de eerste plaats noemen wij
het uittreden van Mr. J. E. W. Duys
uit de sociaal-democratische Kamer
fractie, zonder evenwel zijn zetel ter
beschikking te stellen.
Een half uur later had hij het
onderhoud met den kolonel van zijn
regiment achter den rug.
Deze had den altijd plichtgetrou
wen officier met bijna vaderlijke
goedheid gevraagd waarom hij zijn
ontslag wilde nemen. Rudolf Salten
had iets over familieomstandigheden
en verijdelde vooruitzichten op een
erfenis gesproken en had verzocht
dat zijn ontslagaanvrage zoo spoedig
mogelijk zou worden behandeld. Hij
wilde bij zijn moeder het besluit af
wachten, daar hij spoedig naar een
andere betrekking moest uitzien.
Dit alles had hij gezegd om een
eenvoudige verklaring van zijn ont
slagaanvrage te geven, want hij wist,
dat zijn kameraden misschien met
Georg Fein over deze aangelegen
hei'd zouden spreken. Hij was niet
bang, dat Fein iets over zijn gegeven
eerewoord zou zeggen, maar hij wil
de alles doen, wat maar mogelijk
was, om een onschuldige verklaring
aan zijn verdwijnen te geven, opdat
Fein niet de een of andere gevolg
trekking zou kunnen maken.
De kolonel had beloofd spoed te
maken met zijn ontslagaanvrage, had
hem dadelijk een verlof toegestaan
en hem voor zijn verder leven veel
In een lange verklaring aan de
pers heeft Mr. Duys de redenen uit
eengezet, die hem noopten tot zijn
besluit, dat niet zoo geheel onver
wacht kwam. Men zal zich herinne
ren, dat er ten aanzien van dit lid
van de S.D.A.P. reeds lang iets
gaande was in bedoelde partij. Dit
uittreden van een lid uit een groote
politieke partij, zelfs al heeft hij
een vooraanstaande plaats ingeno
men, zooals dit het geval was met
den heer Duys, zou overigens niet
zulk een opzien hebben gebaard,
ware het niet, dat de uitgetredene
in een lang verweer een zeer per
soonlijken kijk geeft op innerlijke
partijkwesties, waarvan ieder dan
ook het zijne kan denken.
Zoo zegt hij o.a.„De rechters,
die dit vonnis velden, door publi
catie tevens executeerden, hadden
(het zijn „democraten") het niet noo
dig gevonden, den „verdachte" zelfs
maar om inlichtingen te vragen, laat
staan hem te hooren of gelegenheid
te geven zich te verdedigen. Zij
schelden wel op de strafprocedures
in Duitschland, maar ondergeteeken-
de zou blij geweest zijn als hij zelfs
maar 1/10 van de rechtspositie had
genoten bij zijn eigen partijbestuur,
die b.v. een Dimitrof nog heeft ge
noten bij zijn felste tegenstanders".
Merkwaardiger is, dat de heer
Duys zijn betoog wenscht te zien
beschouwd als een motiveering voor
zijn niet-ontslag nemen als lid van
de Tweede Kamef.
Van de zijde der S.D.A.P. is na
tuurlijk het antwoord op dezen aan
val op partij en partijbeleid niet uit
gebleven.
Inde „Arbeiderspers" wordt gecon
stateerd, dat het „ons (de S.D.A.P.)
in de achter ons liggende jaren leed
(heeft) gedaan te moeten waarne
men dat een man, die in een vroe
gere periode met energie en be
kwaamheid veel en belangrijk werk
heeft verricht, voor de sociaal-de
mocratie, zoozeer vervreemd is van
de partij, die hem tot een harer
vertegenwoordigers had verkoren.
Doch de toestand was onhoudbaar
geworden".
Voor het oogenblik laat men de
organisatorische moei'ijkheden, waar
over de heer Duys uitweidt, even
buiten beschouwing, om er den na
druk op te leggen, dat de inzichten
van Mr. Duys inzake de actueele
politieke vraagstukken wel zeer ver
bleken af te wijken van het stand
punt, dat de sociaal-democratische
arbeidersbeweging zich in deze da
geluk toegewenscht. Hij had hem
daarbij de hand gedrukt.
Salten had daarbij de gewaarwor
ding gehad, alsof een meedoogen-
looze vuist hem de keel dichtkneep.
Hij moest de tanden er bij op elkaar
klemmen. Indien hij wist, wat ik
heb gedaan, zou hij mij zeker de
hand niet hebben gegeven, dacht hij
bij zich zelf.
Langzaam liep hij terug naar huis.
Zijn oppasser hielp hem zijn uni
form uittrekken. Voor den laatsten
keer, dacht hij, en nu deed het hem
toch pijn, de uniform, die hij zoo
ongaarne had aangetrokken, af te
leggen. Het viel zijn oppasser op
dat hij er zoo bleek en somber uit
zag: „Zal ik een glas grog voor u
klaar maken, luitenant? U ziet er
slecht uit," zei hij.
Grog was voor den braven Oost
pruis het afdoend geneesmiddel voor
elke ziekte en voor elke sombere
stemming.
Salten schudde het hoofd. „Ik
heb geen grog noodig. Maar je kunt
mijn kleine reistasch pakken al
leen wat nachtgoed. En leg mijn
burgerkleeren gereed. En wat ik nog
zeggen wil, Krigosch, je moet naar
een anderen heer uitzien, ik zal je
gen, nu de democratie door nationaal-
socialistische aanvallen wordt be
dreigd, meende te moeten kiezen.
Hierdoor was het, gaat het ant
woord voort, onvermijdelijk, dat het
vroeger of later tot een breuk zou
komen.
Het zwawartepunt legt men even
wel op het feit, dat de heer Duys
zijn zetel in de Kamer niet ter be
schikking heeft gesteld; men merkt
op, dat hij dien zetel te danken
heeft aan de S.D.A.P., welker be
ginselen hij nu niet meer aanhangt.
Ongetwijfeld is het laatste woord in
deze kwestie nog niet gesproken.
0
Wij maakten reeds gewag van de
bezwaren, door prof. Dr. Hugo Vis-
scher geuit tegen het beleid van de
anti-revolutionnaire partij, waarvan
hij deel uitmaakt. In een persgesprek
bevestigde prof. Visscher, dat hij
zijn lidmaatschap van de Tweede
Kamer zal neerleggen, terwijl hij te
vens aan het hoofdbestuur van de
anti-revolutionnaire partij had be
richt, dat hij zich niet meer be
schouwde als daarvan deel uitma
kende, omdat hij zich vrij wilde be
wegen.
'Intusschen is het niet zijn bedoe
ling, om bij de eerste gelegenheid
met een nieuwe partij voor de kiezers
te komen, daar hij geen verdere
verdeeldheid wenscht te brengen.
Het ligt in het voornemen, eenheid
te krijgen onder al die menschen,
die eigenlijk bij elkaar behooren,
doch nu nog over verschillende groe
pen zijn verdeeld.
Men wil trachten, het aantal par
tijen te verminderen, door allen te
vereenigen, die nu afgezonderd staan,
dus de zoogenaamde dissidenten on
der één vaan te brengen. De moge
lijkheid bestaat ook, dat zij. die zich
aan de zijde van prof. Visscher scha
ren, zich zullen aansluiten bij een
bestaande organisatie.
Een nieuwe partij komt er even
wel in geen geval bij, omdat, zoo
als prof. Visscher zeide, hij „een
veelheid van partijen een groot na
deel achtte voor het volk".
Wij zullen moeten afwachten, hoe
deze zaak zich verder ontwikkelt.
0
Amsterdam heeft in ons land de
primeur gehad van een schouwburg
incident, zooals wij die tot dusver
alleen kenden uit berichten uit het
buitenland. Aanleiding tot deze
schouwburg-manifestatie was de op
voering van het stuk „De Beul,"
door de Amsterdamsche tooneelver-
bij luitenant von Hallern aanbevelen,
die van oppasser wil veranderen".
Krigosch keek hem verschrikt aan.
„Zooals u beveelt. Is de luitenant
niet meer tevreden over mij?"
„Stellig wel, Krigosch. Maar
ik zal voortaan geen oppasser meer
noodig hebben ik heb mijn ont
slagaanvrage ingediend".
„U wilt niet meer in het regiment
blijven?"
„Neen".
Het was alsof dit „neen" hard en
koud in de lucht bleef hangen. Sal
ten speelde zenuwachtig met zijn
vouwbeen. Daarna vervolgde hij, zich
beheerschend„Laat mij nu alleen
ik heb brieven te schrijven. Indien
ik je noodig heb, zal ik je roepen'
Krigosch ging in de houding
staan. „Zooals u beveelt," zeide hij.
Met een bezorgden blik op zijn luite
nant verliet hij het vertrek. Daar is
iets niet in orde, dacht hij en tracht
te door het sleutelgat te kijken. Maar
hij kon slechts een deel der kamer
overzien en daar bevond Salten zich
niet. Die zat verder in het vertrek
voor zijn schrijftafel en had het hoofd
in de handen verborgen. Krigosch
was zijn luitenant, die hem steeds op
menschwaardige wijze en vriendelijk
Het behoeft geen kinkhoest te ïijn, maar
een kinderhoest moet niet verwaarloosd
worden. Waarom Uw kind noodeloos te
laten lijden. Waarom zoudt Ge niet juist nog
op tijd het beste en meest krachtige middel
geven. Dat middel is toch Akker's Abdij
siroop, die reeds zoovelen geholpen heeft I
Heeft Uw kindje het benauwd Slaapt het
's nachts niet door hoesten, kuchen of
piepen op het borstje? Abdijsiroop xalUw
Kind helpen, die slijm losmaken, de hoest
rijp maken en stoppen. En morgen siet Ge
niet meer de traantjes in de oogen door
dat afmattend hoesten. De afmatting van
de ademhalingsorganen is weggenomen, de
ademhaling zal weer ruim en diep zijn.
eeniging. Een stuk, dat volgens de
kritieken in de voornaamste bladen
weinig kwaliteiten bezit, doch dat
op anti-fascistischen grondslag is op
gebouwd.
Het feit, dat juist dit stuk werd
opgevoerd door een gezelschap, dat
het zwaarste subsidie geniet uit de
stedelijke kas en voor deze opvoering
nog een extra-toelage had weten te
bedingen, terwijl op het platteland
duizenden menschen hongerlijden,
heeft in bepaalde kringen ergernis
verwekt en dit leidde tot manifesta
tie in en buiten de zaal.
Wij laten de geheele aangelegen
heid buiten persoonlijke beschou
wing, doch willen er alleen op wij
zen, dat het toch zeer merkwaardig
is, dat de Commissie van Bijstand
in het beheer der zaken van kunst
het wel noodzakelijk achtte, deze
voorstelling extra te subsidieeren,
terwijl zij het subsidie aan de Wag-
ner-vereeniging introk, omdat hier
bij een kunstenares zou worden ge
ëngageerd, die „wel eens in Duitsch
land optrad I"
Ziehier, hoe men in Amsterdam
met twee maten meet en kunst en
politiek tactloos voor één wagen
spant.
had behandeld, zeer genegen. Een
poosje bleef hij nog bezorgd staan
luisteren.
Hij zal toch geen domheden be
gaan, dacht hij.
Op dit oogenblik werd aan de
voordeur gescheld en daar hij wist,
dat de hospita niet thuis was, deed
hij met een ontevreden uitdrukking
de voordeur open.
Buiten stond een elegant d^cht-
gesluierde dame. „Is luitenant Sal
ten thuis?" vroeg zij. Duidelijk was
het merkbaar, dat zij een groote
zenuwachtigheid wilde verbergen.
„Ja de luitenant is wel thuis,
maar ik weet niet of hij te spreken
is. Wie kan ik aandienen?"
De dame liep hem snel voorbij,
de smalle gang in.
„Ik zal mij zelf aandienen. De
luitenant is toch alleen?"
„Ja hij is wel alleen maar ik
moet toch eerst vragen of hij wel
ontvangt".
Nu drukte de dame hem een
goudstuk in de hand. „Heb geen
zorg, mij zal hij ontvangen. Ik heb
hem iets belangrijks mede te deelen,
en neem de verantwoording op mij.
In welke kamer vind ik luitenant
Salten?"