BRESKENSCHE COURANT
Nieuws- en Advertentieblad voor geheel Zeeuwsch-Vlaanderen W. D.
Verschijnt iederen DINSDAG- en VRIJDAGAVOND. Telefoon 21. Postgiro 70179. Uitgave J. C. LE BLEU v|h E. BOOM-BLIEK, Breskens
Het falen van prof.
Aalberse.
FEUILLETON
Het Parelsnoer.
Zeeuwsche Polder- en
W aterschapsbond,
o—
44ste Jaargang
Dinsdag 30 Juli 1935
Nummer 4055
ABONNEMENTSPRIJS-
Per drie maanden f 1.25. Buiten Breskens per drie maanden t 1.40.
Franco per post per jaar f 5.00
Buitenland per jaar f 6.50. Alles bij vooruitbetaling.
ADVERTENTIEPRIJS
Van 1-5 regels (0,75. Iedere regel meer f0;15. Ingez. Med. 30 ct. per regel
Abonnements-advertenties groote korting.
Kleine Advertenties tot hoogstens 5 regels f 0.40 (bij vooruitbetaling)
In verband met de hydrografische
opname van het zeegebied noordwest
van Walcheren worden op ongezette
tijden op de Schouwen-, Middel- en
Steenbanken automatische peilschalen
uitgelegd, welke kenbaar zijn aan een
tweetal roode boeltjes met Nederland-
sche vlaggetjes.
Het is waarschijnlijk, dat visschers-
vaartuigen soms peilschalen lichten of
van haar boeitjes snijden. Dit berok
kent het Rijk groote schade, terwijl
veel hydrografische arbeid er door
verloren gaat.
Zeevarenden dienen van de boeitjes
af te blijven en deze met hun schepen
en netten te mijden.
De Burgemeester van Breskens.
■5-0
Prof. Aalberse heeft de hem door
H. M. de Koningin verleende op
dracht tot samenstelling van een par
lementair kabinet op zoo breed mo
gelijke basis niet kunnen aanvaar
den. Een aantal conferenties met
de voorzitters der zes groote fracties
uit de Tweede Kamer, eerst met
hen afzonderlijk en daarna met hen
gezamenlijk, heeft tot dit negatief
resultaat geleid. De leider der
Roomsch-Katholieke Staatspartij ver
klaart, dat de daarbij gebleken over
eenstemming niet voldoende was om
te komen tot vorming van een par
lementair kabinet op genoegzaam
breede basis.
Naar aanleiding van dit falen
schrijft de N. R. Crt.:
Aan deze poging was dan ook
vrij algemeen niet veel kans op suc
ces gegeven. Bij de gezamenlijke
conferentie, waarop alleen de leider
der vrijz.-dem. niet was verschenen
en van de liberale zijde in ver
band daarmede al dadelijk een voor
behoud werd gemaakt, moet de dis
cussie tusschen aanhangers van zoo
62
Roman van
H. COURTHS-MAHLER
met autorisatie uit het
Duitsch vertaald dooi
A. VUERHARD-BERKHOUT
0
En haar geloof in hem was on
danks alles niet aan 't wankelen ge
bracht, hoewel het haar tot in de ziel
getroffen had, dat hij getrouwd was.
Ze moest denken aan wat hij gezegd
had: „Weet u wat het zeggen wil,
om bang te zijn bekende gezichten
te zien, omdat men daarin verach
ting moet lezen? Als iemand dht
overkomt, is dat erger dan de
dood".
Wat een leed had er in die woor
den gelegen. En nu was hem dat
overkomen. Haar hart kromp ineen
van medelijden.
Ze streek met de hand over haar
naaimandje, waarin het boek lag,
dat zijn biecht bevatte. Spoedig zou
ze alles weten en ze wilde niet aan
hem twfjfelen en vast gelooven, dat
ver uiteenloopende politieke denk
beelden over het program, dat de
heer Aalberse had ontworpen, een
hopeloos beeld van gemis aan een
heid voor een kabinet op de breedst
mogelijke basis vertoond hebben.
Dat program werd daar dan ook
van verschillende zijden bestreden.
Ook de a.-r. woordvoerder had
slechts zakelijke bedenkingen en
plaatste zich dus niet op het stand
punt, dat zijn fractie niet bereid was,
steun te verleenen aan een forma
teur, die het kabinet-Colijn had doen
vallen.
Ook gaf prof. Aalberse een ont
kennend antwoord op de vraag van
den voorzitter der soc.-dem. fractie,
den heer Albarda, of de r.-k. be
reid waren, alleen met de sociaal
democraten een kabinet te vormen.
De roomsch-katholieken hebben, om
met het perscommuniqué te spre
ken. een samenwerking uitsluitend
met de s.d. geen „genoegzaam bree
de basis" voor het nieuwe bewind
geacht.
De heer Aalberse heeft het toen
durven bestaan, H. M. te verzoeken,
aan de opdracht geen gevolg te
mogen geven.
Evenals in 1933 bij de kabinets
formatie van dr. Colijn, is ook thans
door den formateur onmiddellijk con
tact gezocht met de fractie-voorzit
ters in de Tweede Kamer, d.w.z. met
de politieke partijleiders, aan wier
oordeel een ontwerp-program werd
onderworpen. Evenals toen achten
wij dit een venverpelijke methode,
waartoe men eerst in de laatste de
cennia is overgegaan, om zich, in
verband met de verbrokkeling van
het partijwezen, een zoo veilig mo
gelijke parlementaire basis te ver
zekeren.
Afgescheiden van de bezwaren,
welke daartegen aan het Nederland-
sche staatsrecht ten aanzien van de
betrekkingen tusschen het kabinet
en het parlement ontleend kunnen
worden, schuilt in die methode ook
het practische gevaar, dat de mee-
ningsverschillen tusschen en in de
partijen reeds bij de formatie al te
zeer een rol spelen, de kracht van
het kabinet van den aanvang af on
dermijnen en het ook in zijn ver
deren levensloop al te veel naar de
volksvertegenwoordiging doen oriën-
teeren, doordat het de eigen verant
woordelijkheid niet voldoende in het
oog houdt en ook in onderdeelen
van zijn beleid te nauwlettend acht
slaat op wenschen van Kamerfracties
hij maar ongelukkig was, niet slecht.
Onbevreesd sloeg ze haar oogen
naar haar vader op. „Beste vader
laten we niet beoordeelen, wat we
niet beoordeelen kunnen. Ik zeg
nogmaals, dat ik mijnheer Lersen
voor een man van eer houd, zoo
lang ik niet het bewijs van het tegen
deel in handen heb".
Ursula lachte valsch en liep weg
om in de eenzaamheid van haar
kamer haar woede over haar ver
ijdelde hoop den vrijen teugel te
laten.
Ursula's lachen had den heer von
Bingen meer verraden dan zij pret
tig zou vinden. Maar ook Frieda's
dapper opkomen voor Lersen was
verraderlijk. Hij keek meelijdend
naar haar bleek, vertrokken ge
zichtje en in zijn behoefte om haar
te helpen, nam hij haar hand en zei:
„Lieve, beste freule, u heeft ons een
voorbeeld van een nobele opvatting
gegeven. Ik schaam me bijna, dat ik
mijnheer von Lersen zoo koel be
handeld heb. Waarachtig, ik heb
geen bewijzen van zijn schuld en
men moet nooit iemand zonder be
wijzen veroordeelen. Weliswaar is
de zaak Lersen niet heel zuiver, maar
in de diplomatie zijn soms zonde
bokken die moeten boeten voor de
en Kamerleden.
Het is vanzelfsprekend, dat een
formateur zich bij het ontwerpen van
zijn program en bij de samenstelling
van zijn kabinet rekenschap geeft
van de noodzakelijkheid, dat hij op
de medewerking van de Staten-Ge-
neraal is aangewezen en daar een
meerderheid moet vinden voor zijn
beleid, doch dit sluit niet in, dat
hij bij de geboorte van zijn kabinet
de sanctie der partijen zoowel op
zijn program als op de keuze van
zijn ambtgenooten vraagt.
Er ontstaat dan een vitium origi-
nis, dat ook tijdens den levensduur
ran het kabinet-Colijn zijn invloed
heeft uitgeoefend op de betrekkin
gen tot de Roomsch-Katholieke
Staatspartij en waarvan men de ge
volgen zelfs kan terugvinden in de
wijze, waarop dr. Colijn in de ver
gadering der Tweede Kamer van
Dinsdag j.l. de vertrouwenskwestie
heeft gesteld. Hoe begrijpelijk de
vraag van den premier toen ook
geweest is na de felle en onverant
woordelijke oppositie der r.-k. en
hoezeer een nalaten van die vraag
toch uitstel van executie zou hebben
beteekend, zoo verried het aldus stel
len van de vertrouwenskwestie, dat
het kabinet zich door een nauwe-
ren band met de Kamer verbonden
gevoelde dan juist en gewenscht was.
Het kabinet had, alvorens zijn ont
slagaanvrage in te dienen, een on
gunstig votum der Kamer kunnen
afwachten.
De eerste poging is dus mislukt.
De aanrichters van de schade in
ons staatkundig en oeconomisch le
ven bekennen, die niet te kunnen
herstellen.
Nadat de heer Aalberse en zijn
fractie, als sluitstuk van hun sloo-
pingsarbeid aan het kabinet-Colijn
den genadestoot hadden toegebracht,
hebben zij niet den moed gehad,
daaruit de eenige consequentie te
trekken en met de s.d. het bewind
over te nemen. Hiertoe liet de op
dracht van de Koningin ook ruimte.
Bij de fractie van den heer Albarda
toch hadden zij steun kunnen krij
gen voor hun inzichten op sociaal-
oeconomisch gebied, welke hen ge
noopt hebben, hun vertrouwen aan
het kabinet-Colijn te ontzeggen.
De situatie is daardoor bij uitstek
verward geworden.
Vanzelf rijst de gedachte aan het
aanblijven van het demissionnaire ka
binet of aan een nieuwe opdracht
aan den heer Colijn, nu de ver
schuld van anderen. Laten we aan
nemen, dat von Lersen ook zoo'n
zondebok is. Uw dappere verdedi
ging pleit voor hem. Wij menschen
moesten toleranter zijn, dan we he
laas zijn".
De heer von Dorlach was echter
zeer boos, dat de rijke schoonzoon
hem ontgaan was, dien hij van plan
was geweest eens flink uit te buiten.
Hij haalde ontstemd de schouders
op. „Dat staat in ieder geval vast,
zoolang hij zich niet "kan rehabili-
teeren, blijft mijn huis voor hem
gesloten".
Hij vergat daarbij, dat het huis
niet hem, maar zijn dochter toebe
hoorde.
De heer von Bingen zag, dat
Frieda haar mooie evenwichtigheid
verloren had. Hij vroeg zich in stil
te af, of hij misschien hoop in haar
verwoest had, door naar Lersens
vrouw te vragen. Maar Frieda's dap
per opkomen voor Lersen moest
daarom dan nog hooger gewaar
deerd worden. Een prachtmeisje,
dacht hij in zichzelf. Haar houding
dwong hem nog meer eerbied af,
terwijl Ursula's optreden zijn opinie
over haar nog slechts versterkte
Om Frieda rust te gunnen stak
hy zijn arm door dien van zijn
wekkers van de crisis vrees voor
verantwoordelijkheid aan den dag
hebben gelegd. De taak van den
heer Colijn zal dan echter weinig
benijdenswaardig zijn. De positie van
de drie r.-k. ministers in zijn kabi
net zou heel moeilijk worden, gesteld
zij zouden werkelijk genegen zijn hun
portefeuille te behouden. En boven
zijn geheele kabinet zou het zwaard
van Damocles der r.-k. oppositie
met haar sleutelstelling in de Kamer
blijven hangen. Waar de crisis echter
niet op normale wijze kon worden
opgelost, zou men wel met een ab
normale oplossing genoegen moeten
nemen, waarvan het odium opnieuw
op de R.-K. Staatspartij komt te
rusten. Aan het gezag van het on
machtig gebleken parlement zal die
partij d'an in elk geval meer afbreuk
hebben gedaan dan aan het gezag
an het kabinet.
Wij hebben echter af te wachten
of niet eerst nog een andere oplos
sing zal worden beproefd.
Nader bericht men:
De Koningin heeft Zaterdagavond
den minister van staat jhr. mr. de
Geer ontvangen.
Maandagochtend heeft de Konin
gin dr. Colijn ontvangen en hem
opdracht verleend tot vorming van
een extra-parlementair kabinet van
breede samenstelling.
Dr. Colijn heeft verzocht deze op
dracht in beraad te mogen houden,
waarop H. M. den wensch heeft
uitgesproken, de beslissing binnen
enkele dagen te vernemen.
Zaterdagmorgen hield de Zeeuw
sche Polder- en Waterschapsbond
zijn algemeene vergadering in Hotel
de Korenbeurs te Sluis.
De voorzitter van den Bond, mr.
P. Dieleman uit Middelburg, heette
de vele aanwezigen welkom en wel
in het bijzonder de vier leden van
Ged. Staten, de heeren van Rompu,
Stieger, van Bommel van Vloten en
Vogelaar, en den griffier, uit wier
aanwezigheid de groote belangstel
ling van het college voor het wer
ken van den Bond blijkt. Het speet
den Commissaris der Koningin in ver
band met zijn spoedige vacantie niet
vriend. „Je wou immers een wande
ling met me maken naar het uit-
zichtspunt. Freule Frieda zal ons wel
een paar uurtjes verlof geven".
„Zeker mijnheer von Bingen, we
eten om één uur," zei Frieda zoo
bedaard als ze kon.
„Goed, met het eten zijn we weer
thuis en zullen uw keuken alle eer
aandoen. Tot ziens dan".
„Tot ziens".
De heeren gingen heen en Frieda
snelde naar haar kamer en sloot
zich daar op.
Het ongehoorde gebeurde, Frieda
dacht in dat oogenblik alleen aan
haar verdriet. Ze bekommerde zich
niet om de huishouding of de keu
ken, niet om haar zuster, die met
een „nerveuse huilbui" in haar ka
mer lag. Ze zei alleen in het voor
bijgaan tegen vrouw Wengerli:
„Zorg alsjeblieft voor alles, ik heb
vreeselijke hoofdpijn".
Vrouw Wengerli knikte en keek
verschrikt in Frieda's bleek gezicht.
„O, lieve goedheid toch, wat ziet u
er uit, freule Frieda. Freule Ursula
heeft ook weer zoo'n bui maar bij
die maak ik me niet ongerust, die
raast wel uit. Maar bij u moet het
wel heel erg zijn. U «iet er uit!
Zal ik wat thee voor u maken?'
aanwezig te kunnen zijn. Welkom
ook heette spr. het gemeentebestuur
van Sluis, de gemeente die vroeger
zoo belangrijke plaats innam en in
het in het laatst van de 14e eeuw
gestichte stadhuis tal van vreemden
ontving, die zich dan vermaakten
in het cabaret in de Meerminnen-
straat. Nog steeds komen vele
vreemden, vooral ook in de middag
uren Sluis bezoeken.
Daarna verwelkomde spr. de beide
sprekers van dezen dag, Dr. Ir. E.
J. Bosch Ridder van Rosenthal te
Eefde en den heer J. F. Magendans
te Middelburg. Het polderbelang is
tevens het belang van den land
bouw en daarom moet men streven
naar samenwerking.
Spr. wenschte allen een aange-
namen dag toe ook in den middag
bij een bezoek aan Knocke, 'flat
cultureel ook bij onze gemeenschap
behoort en bij den verderen rit door
de mooie streek van het westen van
West Zeeuwsch-Vlaanderen.
De heffing op het gebouwd
in de practijk.
In verband met het feit, dat de
heer Magendans spoedig weg moest,
omdat hij nog een g roote reis moest
gaan maken, werd hem in afwijking
van de agenda, reeds direct 'het
woord gegeven voor een voordracht
over „De heffing op het gebouwd
in de practijk".
Spr. zeide zich te zullen beper
ken tot de thans in Zeeland op
grond van de bepalingen van het
Algemeen Reglement, bestaande mo
gelijkheid om van de gebouwde
eigendommen een bijdrage te vra
gen in de polderlasten en op de
beteekenis dier bepalingen in de
praktijk.
Spr. behandelde het eerst de gte-t
schiedenis. In April 1915 nam het
waterschap De breede watering be
westen Yerseke, nadat reeds voor
dien sporadisch bij andere polders
zulk een heffing van het gebouwd
een punt van beraadslaging had uit
gemaakt, het besluit om Ged. Staten
te verzoeken een wijziging aan té
brengen in art. 101 en daarmede ver
band houdende artikelen van het
Algemeen Reglement, om de ge
bouwde eigendommen naar de be
lastbare opbrengst volgens de ka
dastrale leggers in een deel der pol
derlasten te doen bijdragen.
Ged. Staten konden toen geen vrij
heid vinden een voorstel in te die
nen bij de Prov. Staten en achtten
den aanslag van de gebouwde eigen-
Maar voor vrouw Wengerli uitge
sproken had was Frieda al in haar
kamer verdwenen. Vrouw Wengerli
keek haar ontsteld na en zocht
hoofdschuddend haar keuken weer
op.
0
Frieda was, alleen gebleven, krach
teloos op een stoel gevallen. Met
gesloten oogen en ineen geklemde
handen bleef ze zoo een heele poos
zitten.
Haar arme hart werd heen en
weer geslingerd door de meest
tegenstrijdige gevoelens. Het liefst
zou ze naar Solitude gesneld zijn
om Lersen te troosten en op
te beuren, hoewel ze werkelijk zelf
genoeg troost noodig had. Als ze
hem ten minste maar had kunnen
zeggen, dat ze niet aan hem twij
felde, dat ze hem haar vertrouwen
nog schonk en niet boos was. Ze
wist, dat het hem pijnlijk was ge
weest, dat ze op die manier en in
tegenwoordigheid van anderen had
moeten hooren, dat hij getrouwd was.
Maar toen zei ze tegen .zichzelf,
dat ze geen recht had om naar
hem toe te gaan. Hij mocht niets
voor haar zijn, want hij was de man
van een ander.
.(Wordt vervolgd.}