BRESKENSCHE COURANT Nieuws- en Advertentieblad voor geheel Zeeuwsch-Vlaanderen W. 0. PI iet bitters erfdeel. IE Si Verschijnt iederen DINSDAG- cn VRIJDAGAVOND. Telefoon 21. Postgiro 70179. Uitgave J. C. LE BLEU v|h E. BOOM-BLIEK, Breskens FEUILLETON HRIJ[llrerd Pas over een Paar dagen r 44s' 44ste Jaargang Dinsdag 9 October 1934. Nummer 3974 ABONNEMENTSPRIJS: Per drie maanden f 1.25. Buiten Breskens per drie maanden 1.40. Franco per post per jaar 1 5.00 Buitenland per jaar t 6.50 Alles bij vooruitbetaling. ADVERTENTIEPRIJS Van 1-5 regels fO,75. Iedere regel meer t0;15. Ingez. Med. 30 ct. per regel Abonnements-advertenties groote korting. Kleine Advertenties tot Hoogstens 5 regels f 0.40 (bij vooruitbetaling) U Van de Westerschelde naar Nias. Lal o Dit slechts in gedachten, lezer. i)e titel is heusch wat vreemd, ter- 11 vijl het verband tusschen deze twee tardrijkskundige aanduidingen in nijn verhaaltje haast nihil is. Een achtavontuurtje in Zeeland bracht - me een tweede te binnen in Indië r Tl'an een familielid dan dat is al- We zouden ter jacht gaan op zee onden. Reeds een paar maal had ik i vihp deze jacht met succes gebruik en emaakt van een dubbelloops gan- jlkjenroer kaliber 8. De munitie daar- nisti oor was in de omgeving niet te rijgen, zoodat ik de hulzen herladen west met grof zwart kruit. Een leef, toevallig logeergast, minder Oflorigineel" dan neef Adolf, die de 'Stolommen in De Nederlandsche Ja- ELlier reeds vaak onveilig maakte, AËtiaar niettemin toch ook een neef, iN feor wien het wakend oog van oude en geen overbodige luxe is, hielp >KEÏe ^it herladen een handje, wel- bereidwilligheid ik mij dan maar Met een soort slordige vir- hou<j psiteit vulde hij de maatjes met gel of kruit; hij vond, dat de rdere vulling der patronen even ed kon geschieden met stukken t als met zulke kostelijke vilt- proppen, was voor zwaardere ha- lading, enfin, ik had alle moeite zijn vindingrijkheid van het lijf houden. Van een tusschenpoos epwe i 10 minuten, gedurende welke ik •UDE ggeroepen werd, maakte hij ge- LKELaik om zelf een paar hulzen te ïren en, welke hij mij bij mijn terug- Re nst triomfantelijk voorhield. Hm., trom k merkte deze twee exemplaren wjj vertrokken. Een broer van II met verlof uit Indië thuis, een d schutter, doch geen jager, LÜU "kte het tochtje mee. Toen we de hand ■'bank naderden tot op 800 me- werden de riemen binnenboord öres ®d en de spuiten ter hand ge- HBB Kn, want de zeehonden roerden reeds. We doken en kalm nam stroom ons bootje mee in de aUPIin® der honden. Aan neef werd bn smeekbeden toegestaan een te mogen benutten met het enroer, door hem heldhaftig be- 1 met den eerenaam „leeuwen ad )tor zj bedrijf de-JacA:, dS T door MARGARET PEDLER. it het Engelsch vertaald door C. VUERHARD-BERKHOU1 0 illie n beetje onverstan- [eweest, jij en Carol allebei." s, hoewel er een toegevende ellen jc}, jn haar oogen was. „Hoe ien jullie er toe om zoo'n risico >pen?" SKE e hadden geen idee dat er gevaar aan verbonden was," i, „anders zou ik haar regel- naar Mortlake hebben terugge- n I zoodra ze kwam. Maar Mor- verwacht, dus het leek abso- n - D°r( eiligWe hebben al weken D Q[ °ogenblikje samen alleen ge- - daar heeft hij wel voor ge- we zullen elkaar mis- \n geen jaren meer terug u dagmotj hield op. Zijn gezicht leek in- 10 en en en ze begreep wat het be- wn St. Heriot en Engeland geweer". Ik had alle moeite hem en zijn leeuwendooder stil te hou den, want telkens meende hij ons te moeten wijzen op deze of die beweging der kudde, terwijl hij op 150 meter, toen de dieren zich plot seling te water stortten, reeds vuur wilde geven. Hij was als een hart stochtelijke kanarie in een veel te kleine kooi. Mijn broer had het an dere geweer genomen en zich schrij lings op een doft gezet. Neef vol voerde dezelfde manoeuvre naar de andere zijde. „Toch een veilig gevoel," meen de mijn broer, met een oogje naar mij, „zoo in den rug gedekt te we zen". „Ja, zooiets als bij jouw Nias- avontuur," antwoordde ik. „Djaka baai sama dia" zei mijn broer nog eens en waarlijk besloot ik maar een oogje op neef te houden, wiens hoofd als een onrustige kompas naald heen en weer ging vooral naar de stuurboordzijde, welke door mijn broer bestreken werd. De eerste kans mocht ongelukkigerwijze daar maar eens opdoemen 1 En dat was ook zoo. Een reuzen- groote kop verscheen aan stuurboord boven het watervlak op een goede 30 meter afstand. „Wacht tot ie af kijkt," fluisterde ik nog, maar tever geefs. Neef slingerde zijn rechter been naar denzelfden kant van de doft als zijn linker en zijn schot donderde over het water, onder een warreling van witblauwen rook en papierflarden. Wat te voorzien was gebeurde. De terugslag van het leeuwengeweer drukte neef in diens onvaste hou ding als een pop achterover; zijn beenen slingerden in de lucht, ter wijl zijn bovenlijf tegen mij aan bonsde. En terwijl hij steunzoekend mijn broer bijna aan zijn kraag om ver haalde, ontvelde hij zijn andere hand tegen het sloepenboord. Toen de groep tot stilstand kwam, be merkte ik, dat mijn linkerhand den strot van neef omklemde en mijn rechter het leeuwengeweer. Hoe jam mer dat geen vierde persoon plus camera aan boord waren, om dit merkwaardige menschenkluwen te vereeuwigen. Van een zeehond geen spoor... „Waar is ie?" brieschte neef, over eind gescharreld. „Nou ik denk, al een aardig eind om de west," antwoordde mijn broer te verlaten, hem kostte. „We probeeren om ons goed te houden," voegde hij er eenvoudig bij. Ze stak hem impulsief de hand toe en hij drukte die vast. „Dat weet ik," zei ze warm. „Het is prachtig van je". Zijn mond vertrok pijnlijk. „Er is niets prachtigs in. Het is een prachtigheid, waaraan ik me niet schuldig zou maken als er niet één ding was". Ze keek hem vragend aan en hij ging voort: „Ik vermoed dat je het wel zult weten. Carol heeft het me eindelijk verteld de reden waarom niets haar zal kunnen bewegen Mor timer te verlaten, de koop die ze met hem sloot. Anders „Anders?" „Anders zou ik het goed en niet verkeerd vinden haar van hem af te nemen. Er is geen heiligheid in zoo'n huwelijk. God heeft nooit Fran cis Mortimer en Carol te samen ver eend". „Neen," gaf Herrick toe. „Zij boet voor de fouten die haar vader be ging. Ik zou wel eens willen weten, waarom wij allemaal zoo zoo ont zettend moeten boeten voor wat an deren doen?" Jem glimlachte droevig. „Omdat het leven een spel van oorzaken en gevolgen is, denk ik lachend, terwijl hij een half ver brand flard van een krant opvischte, dat neef alsvulling gebruikt had. „Hij zag natuurlijk bijtijds jouw ver vaarlijke proppen aan komen zet ten". Was het toeval of wat anders, dat op het opengevouwen flard nog die enkele woorden te lezen waren: „Zeehondenjacht op de Westerschel de?" Ik kon niet nagaan of neef de ironie van het geval snapte, want on ze aandacht werd getrokken door een eigenaardig zingend metaalge luid, gevolgd door snelle tikken als van zware droppels. Er tjoempteiets uit de tromp van het leeuwengeweer in het water. Ik haalde de monding binnenboord, waar een laatste restje grove dofgebrande hagelkorrels uit het geweer in de zijde van de sloep liep. Een oogenblik keken we alle maal beteuterd. Ik haalde de tweede patroon uit den linkerloop. Ze was geheel gaaf, maar toen ik ze even later want zeehonden lieten zich niet meer zien; onze „hoogstand" was de slotapotheose geweest van de jacht met mijn mes voorzich tig ontleedde, bleken kruit en hagel broederlijk vereenigd te zijn. Alles lag dooreen, want neef had geen prop of kartonnetje gebruikt ter af scheiding. De vrijgebleven ruimte had hij met krantenpapier aange vuld. Het kruit was tusschen het lood ontbrand en had dit zoowel voor- als achteruit gezonden. We proestten het uit. Neef spoelde het bloed van zijn ontvelde vingers. De jacht was afge- loopen. Uit het oosten kwam een zacht, bijna onmerkbaar koeltje op zetten, zoodat we bet zeil konden hijschen voor den terugtocht. Neef bleek toch nog nieuwsgierig naar het jachtavontuurtje van mijn broer, die met een meewarig gezicht de gehavende vingers van onzen jachtgenoot verbond. De lucht stond strak. Dp onze ruggen brandde de zon; de Indische sfeer was er eigenlijk wel zoo'n beet je, dus kregen we het avontuurtje te hooren. Ik laat hier dus verder mijn broer aan het woord. Het was eigenlijk niet op Nias, maar een eind zuidelijk daarvan, ik geloof, dat het een eiland van de Batoe-groep was. Ons schip, Hr. Ms. flottieljevaartuig „Edi," lag daar het ernstigste spel ter wereld, maar we zien dat geen van allen in vóór het te Iaat is". Ze trok haar hand uit de zijne, ineens beseffend dat, terwijl ze praat ten, de tijd omvloog. „Er zullen nog meer gevolgen zijn, als ik niet gauw naar huis ga," zei ze. „Zou je stalknecht den pony- wagen al ingespannen hebben?" Jem keerde tot het tegenwoordige -J3H sSuef u3A3oq uea J3ji3(qa3 jaa.v jaui ua ajqnj ueui uap uea puEq ap Jin sjaSnaj j*eeq 'ojqiuutq Auod op uaoj dooriin ajqutpsjOA u33 apSjoA 13 -U3IIEA33 U3U33)S 3p do ctOOj3 uoSipuequo uop jtn seal uojbjue| 3p :snjS puaqajq uea pquua3 jaq quojq qqquaSoo apuaS|OA ja jq -ajapuc ap ut ujeejue[ uaa ua p[3tq puEq uaa uee Auod ap atp 'jjoajsa^w aof ua jqoEiq uajmq jeeu U33balAuo<3 uap aip 'maf apptaqasjapuo 33 'uaSDMaq Sbz jaaAL ua uaaq afjipq uaa jejs uap ut az jbealuea 'mapranpE ap jeeu ua ut j]Eq ap daq »z ua fiqjooA uapuoaas 3tjsaz uadojq jaa,\\ uad -]aq uee3 aj jejs uap ut uio uajEpS pfsq uaaqE jusq maf yapas U3jea\ uadoo]J3A uajnuiut aOAvj sqfqaAinEU ja JEp ajqjaui ua qaaq qojq ap do 'qaa[ piaq3i«naa uaa jbal 'eu az uaoi psBEqjaA sbav 32 'uajjiz aj qps mo SipjnpaSuo aj 'jaau ua do jauiEq ap soopisnj daq sz ua uapjoM jqap voor anker, ongeveer 800 meter van het onbewoonde eiland af, waar wij kleine golfjes vredig op het strand zagen Joopen, dat afwisselend uit zand en keien bestond, zooals we door den kijker zagen. Het was tegen het wisselen van de moesson, een der zeldzame tijd stippen, dat stroom en branding toe laten de kust daar te naderen, zoo daar aanleiding toe bestaat. Eigen lijk was die er wel, want de mare ging aan boord, dat het eiland we melde van wilde varkens en het idee van een fijne varkensjacht liet een paar van de jongere machinisten, waarvan ik er dan een was, niet meer los. Niet, dat we ooit gejaagd had den, al konden we dan ook aardig omgaan met het geweer. De too- neeltjes uit Aymard's jongensboeken spookten ons sedert lang niet meer door het hoofd, maar toch, een vleugje zucht naar avontuur waar om niet? Slot een verzoek aan den commandant, baron van A. en nog denzelfden avond roeide men ons, collega A. D. en mij, beiden voorzien van een zuiver schietend M 95 en eenige patronen naar den wal. Natuurlijk had het niet ont broken aan de noodige belangstel ling bij den valreep. Met veel jool, aanmoediging, schimpscheutjes op de Nimrods och, hoe kregen wij er van langs werd ons „jagers heil" gewenscht. Waarom we nu juist tegen den avond op de varkens- jacht gingen, weet ik eigenlijk nog niet. Met den schipper van de vlet spraken wij af, dat hij ons den vol genden morgen 6 uur weer zou ko men halen. Wij gingen recht het land in. Al spoedig wisselde het struikgewas langs de kust af met allerlei ge boomte. De lucht was vervuld met een zwaren geur van bloemen en kruiden. Tusschen een paar heuvels zagen we ons schip nog eens en toen was alle contact met de buitenwe reld afgebroken. De wildernis had ons in zich opgenomen. Waar we ons wild moesten zoe ken of hoe het bejagen; de een noch de ander wist het. Dat de meest gebruikelijke en .veilige manier om wilde varkens te jagen is, ze van uit een boom te bestoken, hoor den we later pas. Moesten we een bron zoeken of een plaats, waar de dieren hun voedsel zochten? Aan -juosmqjip m spuujq joop SeejS J3tu j[3z ap[iA\ sz jeej\; -qEEzpjooq 3p SEAt JEp 'Sl|I3A SEAL [OJEf) -}[3ZqOIZ J3AO UapoASS 3) JStUUO JEAV JSJ33 J3q jooA jpujapt uoSaq u3A3[q3S uaaqE us Atnaiudo usawpjaA fijq •„UftZ JEE[q 3AL Ejpooz U3iEq 3t uioq qj -uaz •31IJ3A J33UI Pfn uaa3 qfqaqjSAv nu uauunq sal usuuBdsut pui uad;aq UEE3 U3A3 tusq JEZ qj *Uaj33JEd3J 31 a(j.Lino) uaa jam jaq Sizaq si ua uaqojqaS 3inj jaq uba qnjs uaa f;q tjaaq nu u;q ijaza aip 'psq uajEjaS az fiq jeeal jaaui jaiu jsial fiq suaj -Ejinq ap jooa uasjEEq jeeu jsaaALaS uaqaoz j, uee pftj uaip |B aof si nN" 'PJ331UJI33 fiq dau ,'junddoj jaq qaoj uftz spquiquajaoq aiQ" •uajaaq 3j Snjaj jqatz33 pSJozaq uaa jaur mo uaaMpjaA ftpj •puaqajsjsnjag fiq pz j uaq -qaq jqoEALaS uajnuim jEEd uaa sEd 3M pALaoq" 'maf pz ,,'uajjoduEE uee3 afjaaq uaa suaa maq jez qj" •juagjn jaaal pftj UE.L atjsaALq ap pja.LL nu qaop 'ueÉ3 -a3 jadatp aijEsjaAuoa unq seal uaj -jqaEAL az [fiAuaj ua uapfij noz jjojo -Aputyvv -tm:u jusq fiq aamjEEAL 'ufiz noi uauuEdsaSut Auod ap joj jqoBAL -33 pinpaSuo Japuoz qaujajq ua ftq UappEq 'SEAL 3qt3A JOJEQ JEp U3JSI.LL 3Z uaoj 'Suijqon[do 3p Jooa '3nj3j riek heen galoppeerde, den kant van den weg op, vergeefs door Joe ach gevaar dachten we niet. Kwam er een kans, dan moesten we schieten en daarmee uit. Hè, eindelijk weer eens een avontuurtje! Nog niets verried echter de aan wezigheid van wild. Hoog in de boomen hoorden we eens een vogel, in de verte den schreeuw van een aap en daarbij bleef het. We dron gen dieper het bosch in. Hier en daar was het warrelnet van lianen en bladeren zoo dicht, dat het zon licht er geheel door onderschept werd. Het was een herademing toen we na een half uur veel minder dicht geboomte ontmoetten en daarna een open plek. Ha, een menigte pren ten, ontwijfelbaar van vaj'kens, be dekte hier den murwgetrapten grond. Hier passeerden de dieren dus. De sporen dwaalden dooreen, doch de meeste wezen toch in dezelfde rich ting, heen en weer. We besloten dus, hier onze kans af te wachten;. Op eenigen afstand van, wat we het pad konden noemen, zetten wij ons in het gras. Geladen hadden we al bij het verlaten van het strand. Fijn ditmaal die tik, als de houder in het magazijn gedrukt was en het klikken van den grendel had be paald heldhaftig geklonken, in elk geval heel anders dan anders. En daar zaten we nu, rug aan rug om gedekt te zijn; dat wisten we nog, ik geloof, uit „De Scalpjagers" en ook herinnerdf: ik mij dien koste- lijken zin, zwaóT van dreiging: „Zoo wachtten zij de dingen af, die komen zouden" Slechts nu en dan werd iets ge zegd, op fluisterenden toon. Het zon licht bereikte reeds den bodem niet meer. Schuiner en schuiner vielen de lichtstralen daar boven tusschen de takken. Nog altijd geen varkens. Toen een korte schemering en par does zaten we in het donker. Ge lukkig echter scheen de maan. Daar hadden we op gerekend en wie er niet waren muskieten. Dat wou heel wat zeggen. Wel gonsden groo te torren langs ons. Met een bons sloegen ze ons soms tegen het hoofd, om dan stom en stuntelig in het gras te rollen. Na een paar uur begon ook het maantje weg te zakken en daarmede onze hoop op buit. Het werd niks. De korrel op onze geweren was niet meer zichtbaar. Als we eens richt- tervolgd. Beresford uitte een kreet van ver ontwaardiging en rende het erf over, heftig vloekend over de achteloos heid van den knecht. „Wat moeten we nu doen?" vroeg Herrick, met de stoïcijnsche kalmte der wanhoop. „Wachten, dat is al wat we kun nen doen," antwoordde hij grimmig. „Maar maak je niet ongerust," ging hij voort, ziende, dat ze bleek was geworden. „Het paard zal niet ver rennen, het was alleen maar ge schrokken. Het zal dadelijk kalmpjes weer naar den stal terug komen stappen. Maar het is hier buiten te koud voor je, ga weer mee naar de zitkamer". Hij ging Tiaar voor naar binnen en begon het doovende vuur op te rakelen. En juist toen het opnieuw opvlamde klonk er een scherp klop pen op de voordeur, onmiddellijk gevolgd door het openen er van, toen haastige stappen in de hall en tegelijkertijd verscheen Sir Francis' lange magere gestalte in de open deur. Achter hem stond een andere gestalte en Herrick, verstijfd van schrik, keek met ontstelde oogen Mac Kenyon aan. Hij ontmoettehaaj blik en zijn gezicht werd ineens hard en ondoorgrondelijk. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1934 | | pagina 1