Oorlog sherinneringen. De verleiding. De Overweldiging van België» De vuurdoop. Pluimveeteelt. I sdÈj Bont Allerlei. Eventjes Lacbtfc Herinneringen aan de omzwervingen van een oud oorlogscorrespondent tusschen de strijdende partijen. Voor mij ïs» de oorlog van 1914 nog als een feit uit den dag van gisteren. Andere belangrijke gebeurtenissen van veel inecr recenten aard zijn weggezonken in een nevelig verleden, maar om de oor logsmaanden van 1914 te herleven, be hoef ik de oogen maar te sluiten en me In gedachten te verplaatsen naar Luik, Vise, Leuven en den Yser... Dan trilt m'n wezen nog na en moet ik nog schud- Hen met de schouders, gelijk men dat doet wanneer men verscli leed niet kwijt kan raken en het poogt af te stooten. Als oorlogscorrespondent heb ik „ge boft" in 1914. Ik was tegelijk met de eerste'Duitschers tot Luik kunnen door dringen, toen alle forten nog in handen der Belgen waren; ik was in Visé, toen dit stadje werd verwoest; ik was in Leu ven, toen deze stad brandde; in Leuven ben ik gevangen genomen en ik ben er voor generaal Von Manteuffel geleid, die het vonnis over Leuven liet voltrekken; ik heb de verdediging der Belgen gezien aan den Yser.... Zonder overdrijving mag ik vaststellen, dat ik, althans van het oorlogsbegin, méér heb gezien en meegemaakt dan welke Nederlandsche journalist ook. Omdat ik zoo dapper was en zoo moe dig? Onzin! Ik geloof niet aan dappere en moedige oorlogshelden. Ik geloof slechts aan geestelijke overspanning, welke liet oorlogsmonster wekt; ik geloof slechts aan den waanzin, welke den mensch in staat stelt om dingen te doen, waarvan een normaal mensch huivert of ontzet is. Ik geloof iti vaderlandsliefde, maar ik geloof niet aan den mensch, die rustig, wél-overdacht, terwijl zijn vrouw en kin deren terzijde staan, zich de borst zou ©ntblooten en zich laat dooden, als hij daarmee zijn vaderland op een of andere wijze zou kunnen helpen. Toen Dollfuss onder moordenaarshand viel, riep hij: „Hilfe! Hilfe!" en ik lespcctecr er hem niet minder om! Toen minister Fey door de Weensche muiters gelast werd om naar het balkon van de Bondskanselarij te gaan en van ilaar een pleidooi voor de opstandelin gen te houden, werden twee karabijnen op Fey gericht- Fey verkoos zich niet te laten doodschieten uit vaderlandsliefde, maar hij deed zijn woord voor de muiters! Ik acht er Fey niet te minder öm en hij is waardig gekeurd om ook weer in de nieuwe Oostenrijksche regeering zit ting te nemen. Toen ik in het begin van Augustus 1914 op me nam om een Nederlandsch dagblad als oorlogscorrespondent te die nen, wist ik eigenlijk niet precies, tot wat ik me allemaal had verplicht. Ik wist niet, wat een oorlog wel beteekende cn dit wisten evenmin de honderdduizenden jonge mannen, die zingend, opgetooid met groen en bloemen, naar het front gingen. Maar nauwelijks had ik vanuit de verte nog maar één blik op het oor- logsmonster, zooals het er in werkelijkheid uitzag, kunnen werpen, of ik was ban g! Zooals u en een ander bang zouden zijn geweest en zooals al die honderdduizen den jonge soldaten bang zijn geworden, toen ze het eerste werkelijkheidsbeeld van Hen oorlog aanschouwden. Zij en ik zijn van onze bangheid, onze vrees, slechts „genezen" door den waan zin. Toen we zóóver waren, vond men mij „dapper" en de soldaten waren „hel den" geworden. Op den 7en Augustus 1914 was ik in Maastricht aangekomen. Daar hoorde ik voor het eerst het gedreun der kanon- nen ïn 'den wereldoorlog. De stad was overvuld met jammerlijke vluchtelingen van over de grens en ook de Maastrichtenaren waren ontdaan, want algemeen was men bevreesd in die dagen, dat de Duitsche legers het Limburgsche gebied niet zou den ontzien. Ik passeer een lange stoet huifkarren en andere boerenwagens, de eerste gewonden, Duitschers en Belgen, liggen op versch stroo gespreid; op de karren wappert de Roode Kruis-vlag. De vluchtelingen doen elkaar opgewonden ver halen of inforineeren beangstigend naar zoek-geraakte familieleden. 's Avonds hebben dichte drommen men- schen zich tot een processie vcreenigd, welke zich biddend in de richting van de OL. V-kerk beweegt, waar het miraculeuze beeld van Maria, de Sterre der Zee, wordt vereerd. De processie is eindeloos lang; ze vult alle straten en pleinen van do binnenstad. Allen bidden luid en smec- kend. Op het plein vóór de kerk staat pas toor Jacobs. Hij predikt tot de compacte schare, spreekt een woord van bemoedi ging, hoop en vertrouwen. Hij wekt dc menschen op om een smeekbede te stu ren tot den Almachtige, een bede om vrede. Als hij weer even uitgesproken is, klinkt uit duizenden kelen een lied tot Maria, een smeekzang om toch Voor spreekster te zijn bij Haar Almachtigen Zoon ten behoeve van de beangstigde menschheid Nauwelijks zijn de laatste tonen ver storven, of daar klinkt weer het doffe boem-boem van over de grens. In de lucht hangt 'n hol gerommel als van bal len over een kegelbaan. 's Anderen daags trok ik 's morgens heel vroeg, loopende langs het kanaal, in de richting van de Belgische grens, welke ik bij de gemeente Petit Lanay overschreed. Ik werd aangehouden door een Belgischen tolbeambte, die mijn papieren in orde be vond, doch me aanraadde om niet ver der te gaan. De Duitschers waren nog niet tot hier doorgedrongen, maar ik hoor de eerste gruwelverhalen. Een eindje ver der, bij Haccourt, zouden drie menschen, waaronder een jongen van 14 jaar, aan een boom zijn opgehangen door de Duit schers, die ze van franc tireursdaden zou den hebben beticht- De tolbeambte ont kent hardnekkig, dat de burgerbevolking zich zou hebben verzet. Zoo juist nog, zegt hij, heb ik een circulaire ontvangen van den Minister van Binnenlandsche Za ken, meldende, dat non-combattanten, die op den vijand schieten, zich aan gevaar blootstellen en hun medebewoners aan weerwraak prijsgeven. De man raadt me nog eens om niet verder te gaan, want zoo gauw de Duitschers een burger zien, schieten ze Ik werdbang! Niet ver van me lag het fort Pontisse en ik hoorde het geschut der tegenstanders voortdurend in actie; door een eigenaardig fluitend geluid meende ik zelfs de richting te kunnen aanwijzen, waarin de granaten door het luchtruim gingen. Ik heb m'n tanden op elkaar geklemd en ben dóórgcloopen. Ik ging langs vol komen verlaten wegen in de richting van de Maas, aan welker oever ik, tegenover het Nederlandsche grensdorp Eijsden, een boeren-café vind, een „estaminet". Ik ga er binnen om informaties te nemen, maar hoe ik ook roep, stomp en klop, nie- mand komt opdagen. Toch meen ik iets te hooren...ik doe een deur open, wel ke toegang tot den kelder blijkt te geven, en nu hoor ik van beneden 'n klein koor van beventfe stemmen; tnerf b'a'd cr 3 zamenlijk het rozenkransgebed. Bevend over al zijn ledematen kwam de waard naat boven en het duurde nog geruimen tijd, vóór we zijn vertrouwen hadden gewonnen. De man smeekte ons haast om toch' vooral niet verder te gaan. De Duitschers zouden me overhoop schie ten, vóór ik nog een woord had kunnen zeggen. Slechts tien minuten verderop, bij Lixhe, zouden ze bezig zijn met een brug over de Maas te slaan. De derde al! ver telde hij. Van het fort uit wordt de brug telkens stukgeschoten! 't Is vreeselijk! kreunt hij. Er moeten veel 'dooden vallen, want we hebben al lijken in de Maas ge zien Om me nu maar als een hond te laten doodschieten, daar voelde ik niets voor. Aan den overkant van de Maas, in Eysden, zag ik Nederlandsche soldaten staan en een hoop volk- Ik ging naar buiten en ik schreeuwde ze toe, zoo hard ik kon, dat ze me zouden halen met een boot, die ik daar zag liggen en in normalen tijd voor een veerdienst wordt gebruikt- Ik was, ja, lezer, ik was bang geworden Van den anderen kant werd terugge- schrceuwd, maar het „onderhoud" had geen resultaat. In de eerste oorlogsdagen wist niemand, wat men als Nederlander kon of mocht doen, dan wiel had 11a te laten. Mij werd van de overzijde beduid, dat Nederland „neutraal" was en geen verzekeringen van mijn kant, dat ik even eens neutraal en Nederlander was, kon onze gewapende macht in Eysden bewegen om met een roeiboot naar den Belgischen Maasoever te komen. Ik keek in de verte naar Lixhe en den toren van Visé- Ik zag nu Diuitsche mi litairen gaan in druk beweeg; ik zag rook, hoorde het gedonder van het geschut; ik snoof iets op van kruitdamp- Het was, of er iets in mij veranderde; of iets wilds m'n ziel binnendrong. M'n ademhaling ging sneller. Ik moest terug en laf zijn, seinen aan mijn blad, dat ik me niet waag de als oorlogscorrespondent, óf ik moest vooruit, het gevaar tegemoet, dat me begon te pakken. Ik ging terug naar den waard, schudde hem de hand, stapte de deur uit, keek éventjes nog naar de overzijde, waar de Nederlandsche driekleur aan den Maasoever was geplant, en stapte daarop met driftige passen in de richting Visé. Enkele honderden meters verder maakte de rivier een bocht; toen ik dezen voorbij was, bevond ik me heel kort voor de schipbrug van Lixhe, door de Duitschers geslagen. Troepen, kanonnen, proviand- en munitiewagens trokken er over heen. Opzij uit een boschje klonken zware knallen op en rook steeg omhoog; blijkbaar een Duit sche artillerie-stelling. Lixhe is een klein dorp; alle behuizingen stonden in lichte laaie, deels waren de woningen in brand geschoten door de Belgische artil lerie vanuit het fort Pontisse, deels had den de Duitschers den brand gesticht- Het eerste oorlogsgeweld had de soldaten dol gemaakt. Woest liepen de manschappen, die met het brugge-onderhoud waren be last, dooreen. Hun tunieken hadden ze op dezen warmen zomerdag opengetrokken aan den hals; het zweet liep ze van d'r gezichten; wild stonden de oogen, rood- doorloapen. Verschillenden hielden zich onledig met een zinneloos werk: uit de brandende huizen sleepten ze, wat mooi en misschien kostbaar was, beelden, spie gels, vazen enz-, om dat alles buiten in gruizelementen te gooien! Verstikkend nu en dan was de rook der brandende huizen, als die neersloeg, prikkelend was de kruit damp, zwaar het gevloek en getier dei- mannen, die hun paarden over de brug ranselden, waar moeizaam en schokkend de voertuigen over heen schokten- Dof sloegen hier en daar de granaten in; een knal, stof, rook en alwéér werd de aan dacht getrokken voor een andere ontplof fing. Brancardiers liepen af en aan met gewonden. Hóóg spatte het water, als daarin een granaat terecht kwam. Ik liep door en.... niemand hinderde me. Ik zag er trouwens niet uit als een gewoon burger; ik was gekleed in sport- cosfutim, 'droeg een rugzak' en ïïacf een vcldflesch aan een riem over den schou der hangen. M'n angst was... wég. In dit Holle- manshuis kende ik me zeiven niet meer. Onder die wilden werd ik óók wild; de kruitdamp 'drong ook in mijn neus; de rook verstikte ook m ij n adem- De dood welke al die mannen beloerde, benaderde ook mij. En in dien hel, in die andere wereld, waarin ik was neergeploft, vond ik den dood niet vreeselijk meer. Je ver baast je niet over den dood, als je in den oorlog zit, zoomin als men zich er over verbaast, dat men nat wordt, als je in den regen loopt. Ik werd „dapper", zooals al die jonge soldaten, die zich daar als wildemannen aanstelden, dapper waren geworden. Ik zag aan den overkant een granaat inslaan in een troep soldaten en toen damp. en stof waren opgetrokken, zag ik 8—9 mannen liggen.... op het veld van eer! En het schokte me niet- Plots zag ik me om sloten door een troep soldaten, die drei gend met hun bajonetten gebaarden en me toeriepen, dat ik mijn handen omhoog zou steken. Ik deed het en ik was niet bang.... De oorlog had me al „dapper" ge maakt Md. N.B. Bovenstaande schets is de eerste van een serie, welke we in wekelijksche vervolgen zullen afdrukken- DE HAAN. Voor de voortteling van hoenders is een haan al even onmisbaar als belangrijk. Dat hij onmisbaar is, behoeven we niet nader uiteen te zetten; dat zijn diensten belangrijk zijn, in dien zin, dat hij op de legcapaciteiten van de door hem ver wekte hennen een grooten invloed uit oefent, wordt door vele kippenhouders niet geweten of zij slaan de waarde van zijn invloed daaromtrent niet hoog ge noeg aan. Andere functies van nut heeft een haan echter niet te verrichten. Het is b.v. dwaasheid om te beweren, dat een haan bij de hennen hoort om deze laatsten tot groote productiviteit te brengen. Het is wetenschappelijk al lang uitgemaakt, dat de genoemde bewering volstrekt onjuist is; op groote hoender parken wordt in de hokken, waar de pro- ductie-hennen loopen, dan ook geen haan toegelaten. Als men niet uit is op liet bekomen van geschikte broedeieren, dan kan men met het voederen en onderhou den van een haan geen enkel voordeel verwerven. We willen daarop nog eens niet nadruk wijzen, nu het jonge goed, dat ia het voorjaar werd aangefokt, reeds aardig uit de kluiten is gewassen en velen hun best doen om te bepalen, welken haan ze zullen kiezen om dien bij de hen nen te houden. Het is volstrekt af te raden om een haan bij de hennen te houden: le. Wanneer men nu en dan bij groote productie de eieren voor een juistere ver- deeling een paar weken of langer wil bewaren, dan wel ze wenscht te conser- veeren. Bevruchte eieren zijn n.l. iets vlugger aan bederf onderhevig dan niet- bevruchte eieren. 2e. Als men slechts enkele hennen heeft loopen. De hennen zullen dan te veel worden lastig gevallen door den haan; ze gaan er niet alleen onooglijk uitzien, maar al dat gejaag zal ze bovendien tot een verminderde productie voeren. Nu we het toch hebben over bevruchte eieren, welke voor de consumptie worden gebruikt, nierken we terloops even op, dat hetgeen de eier-consument gewoonlijk voor hanen-tree aanzien en als een „vie- zigheidje" met veel zorg uit het glas wordt verwijderd, waarin de te klutsen ei-inhoud is neergestort, volstrekt niets met den haan heeft uit te staan gehad- Het zijn de eiwit-strengen, middels welke de dooier in het ei-midden werd opgehou den. Die strengen zijn aan de beide ei- polen verbonden en zitten voorts aan den dooier vast. De door den haan bevruchte kiem-cel zit ;n Wat werkelijk van komt, fs haast micros. is ondoenlijk en ook 2 verwijderen. - lri« 1 Koeren we nu tot 0„ werp terug. Alleen dan moe( K hennen worden gch £~- eieren der hennen b sa schikte seizoen als brosjj to» ken. Dan is het eckw onverschillige kwestie, aanhoudt. Deze bel,o0rt |E, is althans eisch' voor JAP fer van hetzelfde r./i, model vendien onverwan t" j, toch dus de hanen onger met de hennen zijn u»-.' md'itt iet t' (inde WO"» utüa, de wantschap in dat ge\ lijk is. Bovendien ecl «eten, dat de haan ductieve ouders, omdt, erfelijke factor is, welkt' mannelijke als de gaat- Waar de meeste gelegenheid hebben om Vi te passen of op andere ren, doen ze goed om trekken van een deskuL derpark. Ze hebben dal bedenken, dat het goed j nen te paren aan een en oudere hennen aan Van de 1 ichte rassen korfcg, z hennen bij één haan nou zwaardere rassen circa nipt, Er zijn natuurlijk mtl jr een haan geen enkel \K zoeken, maar er een H n U de aardigheid". Welnu, zijI heid kan men wat over k ,s "i schuwen ze alleen: zet ni; ,ersc pen bij zoo'n haan en ba ,emB der hennen niet te lang. 1'^, is het natuurlijk volstrel dat er een verwante 1 jteb nen blijft of een haan vj jen! Inderdaad voldoet het m (je haan bij de kippen ziet elr e kunnen bovendien zeer fr k Leghorn-hanen zijn wel. sk!r Barnevelder- en Red.hanu prachtig veerenkleed. Wva 'f statige verschijningen. ^jn DE ONTDEKKING VI In het begin van de J bracht een Engelsch zeilj Indië naar Londen een paj die als ballast hadden broeder van den kapiteifl Gibbons genaamd, juist i schonk de kapitein hem i ke voor hem hun nut dat de dokter ze voor 5 kunnen gebruiken. De ter, die dc West-Indische ten bewerken, vonden hef dat ze het lieten ligg boomen geruimen tijd, naar zé omzag, en waanj ze als brandhout zijn de vrouw van den gem had willen hebben, datl voor het bewaren van kaf kastje liet ze dus vervaa ongebruikt liggende hout-i kleur en de fraaie kwasf kastje wekten algemeene t De geneesheer zelf beste bij den schrijnwerker dit West-Indische hout, en| belstuk in zijii spreekkamj men algemeen van dit I>e hertogin van Buckioj schrijftafel zag, was da are dat zij een heele kamen wonderlijk mooie hout wild toe waren de voorradig* wel niet toereikend en dus van zijn volgende i Indië grootere voorraden i De nieuwe meubelen i aftrek. De voornamen 1 meubelen uit dit fraaie i tc hebben, en zoo was J geliefde mahoniehout De vingers, waarin ze dc broche met glinsterende steencn hield, beefden. En ^nét dat beven flikkerden de lichtstraaltjes van de geslepen zijden der steenen in het lamplicht. Dat moesten échte diamanten zijn, die zóó schitterden. Ze was blij met baar vondst, blij cn verlegen en angstig. Bij het naar huis gaan vanaf haar werk huis had ze het kleinood zien liggen, op de Iepenlaan, juist onder een lantaarn. En dadelijk, toen ze het opraapte, had ze al gedacht, dat het iets kostbaars moest zijn; het zag er 7.00 nieuw uit en zoo glansvol. Het was een gevonden voor werp, zoo redeneerde ze bij zich zelf, en dat moest ze naar het politiebureau bren gen. Gunst ja, ze was ciat nóg van plan, maar... ze was zoo arm en had zoo groote zorgen. Nu liep het weer een beetje inet de werkhuizen, maar ten slotte had ze nog maar net genoeg om zuinigjes te leven van haar verdiensten en hoe ze den achterstand 9 weken van den huur moest inhalen, dat wist ze niet- Die huisbaas was zoo'n zure, zoo'n Hwingerd, zoo'n-.. Hij had ze al een paar leer gedreigd.,. bezien en om te 'overleggen, wat ze doen zou. Het waren echt en beslist diaman ten. Zóó konden alleen edelsteenen schit teren. Zeker, ze zou de broche niet be. houden: ze was altijd eerlijk geweest en ze zou het blijven. Misschien kreeg ze wel een belooning... Maar als de politie nu eens vergat om te zeggen, dat z ij de broche gevonden hadZe zou in ieder geval nog wachten tot morgen. Je kon nooit weten. In geval van nood mor gen kwam de huisbaas immers weer dan zou ze het sieraad kunnen beleencn en later... Veertien dagen waren vcrloopcn- Vrouw Geurtjes had de broche nog in huis, maar blij was ze niet meer, alleen nog ang stig, heel angstig. Van uitstel was af stel gekomen en nu durfde ze haar vondst niet meer deponecren, omdat ze geen verklaring wist te vinden voor het feit, dat ze nu eerst kwam- Hevig ge voelde ze 'het zelfverwijt in haar knagen, ze was een dievegge geworden, een gewone dievegge. De broche had ze heel diep weggeborgen, want in haar vrees dacht ze al aan huiszoeking en de schan de, als de broche gevonden zou worden. Ze was al eens van plan geweest om hol I ilTBifl n-orir ze dat tegenwoordig eiken avond deed, de rubriek van gevonden en verloren voor werpen. Alweer niets! Maar daar... wat stond daar, onder de advertenties; VERLOREN! Een broche met 4 diamantjes. Gedachtenis. Bij terugbezorging f 25.belooning. Adres: Iepen laan 24- Dus: daar woonde de eigenares van de broche. Nu was ze zeker een dievegge, als ze haar vondst zou behouden. Goddank, dat ze tenminste wist, van wie het sieraad was. Dadelijk zou ze de broche terug brengen. Maar hoe zou ze verklaren, dat ze de broche veertien dagen onder zich had gehouden? Zou ze zeggen, dat ze ziek was geweest en daardoor niet naar de politie had kunnen gaan? Neen, liegen óók nog, dan moest ze de broche aan het opgegeven adres liever in de bus laten glijden- En de belooning? Ze zou dat geld zoo goed kunnen ge bruiken, de huur zou er van betaald kunnen worden. Maar ze durfde niet... Het was mis gegaan. Veel te zenuwachtig blijkbaar, had ze daar staan morrelen aan de brievenbus; de klep had een krachtige veering en stond-ie, als een wrekende godheid, de zwaar gebouwde heer des huizes. Toen moest ze wel een verklaring geven» Ze sprak van haar vondst en van de ver zoeking... Maar omdat die heer er niet veel van begreep door al dat gehuil er tusschen door, daarom had-ie ze mee ge nomen naar binnen, in zijn kamer. En daar had ze onder veel tranen het heele verhaal opnieuw gedaan* Het ver haal van haar zorgen, haar zweven tus schen goed en kwaad, het berouw, dc wroeging, de angst. Al luisterend had die heer zitten sta- ren op de broche in zijn half geopende hand en geen spier op. zijn gezicht had verraden, wat hij dacht. Eindelijk had hij zijn portefeuille ge grepen en er een briefje van 25 uitge haald. Hier is de belooning, had hij ge zegd, niet onvriendelijk- Eerst had ze geweigerd, maar die mijn heer zei kortaf, dat ieder het zijne toe kwam. En toen hij ze naar de deur leidde, had-ie ze op den schouder geklopt en vermaand; „Denk er nu voortaan om; eerlijk duurt het langst." t .Toen mijnheer weer in zijn kamer terug was, keek hij nog eens, maar nu glim lacliend, naar de broche. „Bepaald iets GEVAARLIJK' „Wat zal ik toch doe»; gint leelijk grijs te worden, verf gevaarlijk zijn?" 8 „En óf; ik had een kennö, zelf jouw leeftijd, en die ging' 'at verven; en wat denk je? w later was hij getrouwd!" .termijnrekeni* „Ach, mannie, ik word ti( dikker." „Ja-ja, wie had ooit kunne ik ook mijn vrouw in teran? tai vangen." I 1 ,WAT IS HET .toppunt' t, Als je vrouw er uitziet M meid, maar niet kan k«kc de uitoanoJ Bob moet Kef woord bord schrijven, doch Wij 8te letter "een d of te™

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1934 | | pagina 4