Oorlog sherinneringen.
De verleiding.
De Overweldiging van België»
De vuurdoop.
Pluimveeteelt.
I sdÈj
Bont Allerlei.
Eventjes Lacbtfc
Herinneringen aan de omzwervingen van een oud
oorlogscorrespondent tusschen de strijdende partijen.
Voor mij ïs» de oorlog van 1914 nog
als een feit uit den dag van gisteren.
Andere belangrijke gebeurtenissen van veel
inecr recenten aard zijn weggezonken in
een nevelig verleden, maar om de oor
logsmaanden van 1914 te herleven, be
hoef ik de oogen maar te sluiten en me
In gedachten te verplaatsen naar Luik,
Vise, Leuven en den Yser... Dan trilt
m'n wezen nog na en moet ik nog schud-
Hen met de schouders, gelijk men dat
doet wanneer men verscli leed niet kwijt
kan raken en het poogt af te stooten.
Als oorlogscorrespondent heb ik „ge
boft" in 1914. Ik was tegelijk met de
eerste'Duitschers tot Luik kunnen door
dringen, toen alle forten nog in handen
der Belgen waren; ik was in Visé, toen
dit stadje werd verwoest; ik was in Leu
ven, toen deze stad brandde; in Leuven
ben ik gevangen genomen en ik ben er
voor generaal Von Manteuffel geleid, die
het vonnis over Leuven liet voltrekken;
ik heb de verdediging der Belgen gezien
aan den Yser....
Zonder overdrijving mag ik vaststellen,
dat ik, althans van het oorlogsbegin, méér
heb gezien en meegemaakt dan welke
Nederlandsche journalist ook.
Omdat ik zoo dapper was en zoo moe
dig? Onzin! Ik geloof niet aan dappere
en moedige oorlogshelden. Ik geloof
slechts aan geestelijke overspanning, welke
liet oorlogsmonster wekt; ik geloof slechts
aan den waanzin, welke den mensch in
staat stelt om dingen te doen, waarvan
een normaal mensch huivert of ontzet is.
Ik geloof iti vaderlandsliefde, maar ik
geloof niet aan den mensch, die rustig,
wél-overdacht, terwijl zijn vrouw en kin
deren terzijde staan, zich de borst zou
©ntblooten en zich laat dooden, als hij
daarmee zijn vaderland op een of andere
wijze zou kunnen helpen.
Toen Dollfuss onder moordenaarshand
viel, riep hij: „Hilfe! Hilfe!" en ik
lespcctecr er hem niet minder om!
Toen minister Fey door de Weensche
muiters gelast werd om naar het balkon
van de Bondskanselarij te gaan en van
ilaar een pleidooi voor de opstandelin
gen te houden, werden twee karabijnen op
Fey gericht- Fey verkoos zich niet te laten
doodschieten uit vaderlandsliefde, maar hij
deed zijn woord voor de muiters!
Ik acht er Fey niet te minder öm en
hij is waardig gekeurd om ook weer in
de nieuwe Oostenrijksche regeering zit
ting te nemen.
Toen ik in het begin van Augustus
1914 op me nam om een Nederlandsch
dagblad als oorlogscorrespondent te die
nen, wist ik eigenlijk niet precies, tot wat
ik me allemaal had verplicht. Ik wist niet,
wat een oorlog wel beteekende cn dit
wisten evenmin de honderdduizenden
jonge mannen, die zingend, opgetooid met
groen en bloemen, naar het front gingen.
Maar nauwelijks had ik vanuit de
verte nog maar één blik op het oor-
logsmonster, zooals het er in werkelijkheid
uitzag, kunnen werpen, of ik was ban g!
Zooals u en een ander bang zouden zijn
geweest en zooals al die honderdduizen
den jonge soldaten bang zijn geworden,
toen ze het eerste werkelijkheidsbeeld van
Hen oorlog aanschouwden.
Zij en ik zijn van onze bangheid, onze
vrees, slechts „genezen" door den waan
zin. Toen we zóóver waren, vond men
mij „dapper" en de soldaten waren „hel
den" geworden.
Op den 7en Augustus 1914 was ik in
Maastricht aangekomen. Daar hoorde ik
voor het eerst het gedreun der kanon-
nen ïn 'den wereldoorlog. De stad was
overvuld met jammerlijke vluchtelingen van
over de grens en ook de Maastrichtenaren
waren ontdaan, want algemeen was men
bevreesd in die dagen, dat de Duitsche
legers het Limburgsche gebied niet zou
den ontzien. Ik passeer een lange stoet
huifkarren en andere boerenwagens, de
eerste gewonden, Duitschers en Belgen,
liggen op versch stroo gespreid; op de
karren wappert de Roode Kruis-vlag. De
vluchtelingen doen elkaar opgewonden ver
halen of inforineeren beangstigend naar
zoek-geraakte familieleden.
's Avonds hebben dichte drommen men-
schen zich tot een processie vcreenigd,
welke zich biddend in de richting van de
OL. V-kerk beweegt, waar het miraculeuze
beeld van Maria, de Sterre der Zee, wordt
vereerd. De processie is eindeloos lang;
ze vult alle straten en pleinen van do
binnenstad. Allen bidden luid en smec-
kend.
Op het plein vóór de kerk staat pas
toor Jacobs. Hij predikt tot de compacte
schare, spreekt een woord van bemoedi
ging, hoop en vertrouwen. Hij wekt dc
menschen op om een smeekbede te stu
ren tot den Almachtige, een bede om
vrede. Als hij weer even uitgesproken is,
klinkt uit duizenden kelen een lied tot
Maria, een smeekzang om toch Voor
spreekster te zijn bij Haar Almachtigen
Zoon ten behoeve van de beangstigde
menschheid
Nauwelijks zijn de laatste tonen ver
storven, of daar klinkt weer het doffe
boem-boem van over de grens. In de
lucht hangt 'n hol gerommel als van bal
len over een kegelbaan.
's Anderen daags trok ik 's morgens
heel vroeg, loopende langs het kanaal, in
de richting van de Belgische grens, welke
ik bij de gemeente Petit Lanay overschreed.
Ik werd aangehouden door een Belgischen
tolbeambte, die mijn papieren in orde be
vond, doch me aanraadde om niet ver
der te gaan. De Duitschers waren nog
niet tot hier doorgedrongen, maar ik hoor
de eerste gruwelverhalen. Een eindje ver
der, bij Haccourt, zouden drie menschen,
waaronder een jongen van 14 jaar, aan
een boom zijn opgehangen door de Duit
schers, die ze van franc tireursdaden zou
den hebben beticht- De tolbeambte ont
kent hardnekkig, dat de burgerbevolking
zich zou hebben verzet. Zoo juist nog,
zegt hij, heb ik een circulaire ontvangen
van den Minister van Binnenlandsche Za
ken, meldende, dat non-combattanten, die
op den vijand schieten, zich aan gevaar
blootstellen en hun medebewoners aan
weerwraak prijsgeven. De man raadt me
nog eens om niet verder te gaan, want
zoo gauw de Duitschers een burger zien,
schieten ze
Ik werdbang! Niet ver van me
lag het fort Pontisse en ik hoorde het
geschut der tegenstanders voortdurend in
actie; door een eigenaardig fluitend geluid
meende ik zelfs de richting te kunnen
aanwijzen, waarin de granaten door het
luchtruim gingen.
Ik heb m'n tanden op elkaar geklemd
en ben dóórgcloopen. Ik ging langs vol
komen verlaten wegen in de richting van
de Maas, aan welker oever ik, tegenover
het Nederlandsche grensdorp Eijsden, een
boeren-café vind, een „estaminet". Ik ga
er binnen om informaties te nemen, maar
hoe ik ook roep, stomp en klop, nie-
mand komt opdagen. Toch meen ik iets
te hooren...ik doe een deur open, wel
ke toegang tot den kelder blijkt te geven,
en nu hoor ik van beneden 'n klein koor
van beventfe stemmen; tnerf b'a'd cr 3
zamenlijk het rozenkransgebed.
Bevend over al zijn ledematen kwam
de waard naat boven en het duurde nog
geruimen tijd, vóór we zijn vertrouwen
hadden gewonnen. De man smeekte ons
haast om toch' vooral niet verder te gaan.
De Duitschers zouden me overhoop schie
ten, vóór ik nog een woord had kunnen
zeggen. Slechts tien minuten verderop, bij
Lixhe, zouden ze bezig zijn met een brug
over de Maas te slaan. De derde al! ver
telde hij. Van het fort uit wordt de brug
telkens stukgeschoten! 't Is vreeselijk!
kreunt hij. Er moeten veel 'dooden vallen,
want we hebben al lijken in de Maas ge
zien
Om me nu maar als een hond te laten
doodschieten, daar voelde ik niets voor.
Aan den overkant van de Maas, in Eysden,
zag ik Nederlandsche soldaten staan en
een hoop volk- Ik ging naar buiten en ik
schreeuwde ze toe, zoo hard ik kon, dat
ze me zouden halen met een boot, die ik
daar zag liggen en in normalen tijd voor
een veerdienst wordt gebruikt-
Ik was, ja, lezer, ik was bang
geworden
Van den anderen kant werd terugge-
schrceuwd, maar het „onderhoud" had
geen resultaat. In de eerste oorlogsdagen
wist niemand, wat men als Nederlander
kon of mocht doen, dan wiel had 11a te
laten. Mij werd van de overzijde beduid,
dat Nederland „neutraal" was en geen
verzekeringen van mijn kant, dat ik even
eens neutraal en Nederlander was, kon
onze gewapende macht in Eysden bewegen
om met een roeiboot naar den Belgischen
Maasoever te komen.
Ik keek in de verte naar Lixhe en den
toren van Visé- Ik zag nu Diuitsche mi
litairen gaan in druk beweeg; ik zag rook,
hoorde het gedonder van het geschut; ik
snoof iets op van kruitdamp- Het was,
of er iets in mij veranderde; of iets wilds
m'n ziel binnendrong. M'n ademhaling
ging sneller. Ik moest terug en laf zijn,
seinen aan mijn blad, dat ik me niet waag
de als oorlogscorrespondent, óf ik moest
vooruit, het gevaar tegemoet, dat me
begon te pakken. Ik ging terug naar den
waard, schudde hem de hand, stapte de
deur uit, keek éventjes nog naar de
overzijde, waar de Nederlandsche driekleur
aan den Maasoever was geplant, en stapte
daarop met driftige passen in de richting
Visé.
Enkele honderden meters verder maakte
de rivier een bocht; toen ik dezen voorbij
was, bevond ik me heel kort voor de
schipbrug van Lixhe, door de Duitschers
geslagen. Troepen, kanonnen, proviand- en
munitiewagens trokken er over heen. Opzij
uit een boschje klonken zware knallen op
en rook steeg omhoog; blijkbaar een Duit
sche artillerie-stelling. Lixhe is een klein
dorp; alle behuizingen stonden in lichte
laaie, deels waren de woningen in
brand geschoten door de Belgische artil
lerie vanuit het fort Pontisse, deels had
den de Duitschers den brand gesticht- Het
eerste oorlogsgeweld had de soldaten dol
gemaakt. Woest liepen de manschappen,
die met het brugge-onderhoud waren be
last, dooreen. Hun tunieken hadden ze
op dezen warmen zomerdag opengetrokken
aan den hals; het zweet liep ze van d'r
gezichten; wild stonden de oogen, rood-
doorloapen. Verschillenden hielden zich
onledig met een zinneloos werk: uit de
brandende huizen sleepten ze, wat mooi
en misschien kostbaar was, beelden, spie
gels, vazen enz-, om dat alles buiten in
gruizelementen te gooien! Verstikkend nu
en dan was de rook der brandende huizen,
als die neersloeg, prikkelend was de kruit
damp, zwaar het gevloek en getier dei-
mannen, die hun paarden over de brug
ranselden, waar moeizaam en schokkend
de voertuigen over heen schokten- Dof
sloegen hier en daar de granaten in; een
knal, stof, rook en alwéér werd de aan
dacht getrokken voor een andere ontplof
fing. Brancardiers liepen af en aan met
gewonden. Hóóg spatte het water, als
daarin een granaat terecht kwam.
Ik liep door en.... niemand hinderde
me. Ik zag er trouwens niet uit als een
gewoon burger; ik was gekleed in sport-
cosfutim, 'droeg een rugzak' en ïïacf een
vcldflesch aan een riem over den schou
der hangen.
M'n angst was... wég. In dit Holle-
manshuis kende ik me zeiven niet meer.
Onder die wilden werd ik óók wild; de
kruitdamp 'drong ook in mijn neus; de
rook verstikte ook m ij n adem- De dood
welke al die mannen beloerde, benaderde
ook mij. En in dien hel, in die andere
wereld, waarin ik was neergeploft, vond
ik den dood niet vreeselijk meer. Je ver
baast je niet over den dood, als je in den
oorlog zit, zoomin als men zich er over
verbaast, dat men nat wordt, als je in
den regen loopt.
Ik werd „dapper", zooals al die jonge
soldaten, die zich daar als wildemannen
aanstelden, dapper waren geworden. Ik zag
aan den overkant een granaat inslaan in
een troep soldaten en toen damp. en stof
waren opgetrokken, zag ik 8—9 mannen
liggen.... op het veld van eer! En het
schokte me niet- Plots zag ik me om
sloten door een troep soldaten, die drei
gend met hun bajonetten gebaarden en
me toeriepen, dat ik mijn handen omhoog
zou steken. Ik deed het en ik was niet
bang....
De oorlog had me al „dapper" ge
maakt
Md.
N.B. Bovenstaande schets is de eerste van
een serie, welke we in wekelijksche
vervolgen zullen afdrukken-
DE HAAN.
Voor de voortteling van hoenders is een
haan al even onmisbaar als belangrijk.
Dat hij onmisbaar is, behoeven we niet
nader uiteen te zetten; dat zijn diensten
belangrijk zijn, in dien zin, dat hij op
de legcapaciteiten van de door hem ver
wekte hennen een grooten invloed uit
oefent, wordt door vele kippenhouders
niet geweten of zij slaan de waarde van
zijn invloed daaromtrent niet hoog ge
noeg aan. Andere functies van nut heeft
een haan echter niet te verrichten.
Het is b.v. dwaasheid om te beweren,
dat een haan bij de hennen hoort om
deze laatsten tot groote productiviteit te
brengen. Het is wetenschappelijk al lang
uitgemaakt, dat de genoemde bewering
volstrekt onjuist is; op groote hoender
parken wordt in de hokken, waar de pro-
ductie-hennen loopen, dan ook geen haan
toegelaten. Als men niet uit is op liet
bekomen van geschikte broedeieren, dan
kan men met het voederen en onderhou
den van een haan geen enkel voordeel
verwerven. We willen daarop nog eens
niet nadruk wijzen, nu het jonge goed,
dat ia het voorjaar werd aangefokt, reeds
aardig uit de kluiten is gewassen en velen
hun best doen om te bepalen, welken
haan ze zullen kiezen om dien bij de hen
nen te houden.
Het is volstrekt af te raden om een
haan bij de hennen te houden:
le. Wanneer men nu en dan bij groote
productie de eieren voor een juistere ver-
deeling een paar weken of langer wil
bewaren, dan wel ze wenscht te conser-
veeren. Bevruchte eieren zijn n.l. iets
vlugger aan bederf onderhevig dan niet-
bevruchte eieren.
2e. Als men slechts enkele hennen
heeft loopen. De hennen zullen dan te veel
worden lastig gevallen door den haan;
ze gaan er niet alleen onooglijk uitzien,
maar al dat gejaag zal ze bovendien tot
een verminderde productie voeren.
Nu we het toch hebben over bevruchte
eieren, welke voor de consumptie worden
gebruikt, nierken we terloops even op, dat
hetgeen de eier-consument gewoonlijk
voor hanen-tree aanzien en als een „vie-
zigheidje" met veel zorg uit het glas
wordt verwijderd, waarin de te klutsen
ei-inhoud is neergestort, volstrekt niets
met den haan heeft uit te staan gehad-
Het zijn de eiwit-strengen, middels welke
de dooier in het ei-midden werd opgehou
den. Die strengen zijn aan de beide ei-
polen verbonden en zitten voorts aan den
dooier vast. De door den haan bevruchte
kiem-cel zit ;n
Wat werkelijk van
komt, fs haast
micros.
is ondoenlijk en ook 2
verwijderen. - lri« 1
Koeren we nu tot 0„
werp terug.
Alleen dan moe( K
hennen worden gch £~-
eieren der hennen b sa
schikte seizoen als brosjj to»
ken. Dan is het eckw
onverschillige kwestie,
aanhoudt. Deze bel,o0rt |E,
is althans eisch' voor JAP
fer van hetzelfde r./i, model
vendien onverwan t" j, toch
dus de hanen onger
met de hennen zijn u»-.'
md'itt iet t'
(inde
WO"»
utüa,
de
wantschap in dat ge\
lijk is. Bovendien ecl
«eten, dat de haan
ductieve ouders, omdt,
erfelijke factor is, welkt'
mannelijke als de
gaat- Waar de meeste
gelegenheid hebben om Vi
te passen of op andere
ren, doen ze goed om
trekken van een deskuL
derpark. Ze hebben dal
bedenken, dat het goed j
nen te paren aan een
en oudere hennen aan
Van de 1 ichte rassen korfcg, z
hennen bij één haan nou
zwaardere rassen circa nipt,
Er zijn natuurlijk mtl jr
een haan geen enkel \K
zoeken, maar er een H n U
de aardigheid". Welnu, zijI
heid kan men wat over k ,s "i
schuwen ze alleen: zet ni; ,ersc
pen bij zoo'n haan en ba ,emB
der hennen niet te lang. 1'^,
is het natuurlijk volstrel
dat er een verwante 1 jteb
nen blijft of een haan vj jen!
Inderdaad voldoet het m (je
haan bij de kippen ziet elr e
kunnen bovendien zeer fr k
Leghorn-hanen zijn wel. sk!r
Barnevelder- en Red.hanu
prachtig veerenkleed. Wva 'f
statige verschijningen. ^jn
DE ONTDEKKING VI
In het begin van de J
bracht een Engelsch zeilj
Indië naar Londen een paj
die als ballast hadden
broeder van den kapiteifl
Gibbons genaamd, juist i
schonk de kapitein hem i
ke voor hem hun nut
dat de dokter ze voor 5
kunnen gebruiken. De
ter, die dc West-Indische
ten bewerken, vonden hef
dat ze het lieten ligg
boomen geruimen tijd,
naar zé omzag, en waanj
ze als brandhout zijn
de vrouw van den gem
had willen hebben, datl
voor het bewaren van kaf
kastje liet ze dus vervaa
ongebruikt liggende hout-i
kleur en de fraaie kwasf
kastje wekten algemeene t
De geneesheer zelf beste
bij den schrijnwerker
dit West-Indische hout, en|
belstuk in zijii spreekkamj
men algemeen van dit
I>e hertogin van Buckioj
schrijftafel zag, was da are
dat zij een heele kamen
wonderlijk mooie hout wild
toe waren de voorradig*
wel niet toereikend en
dus van zijn volgende i
Indië grootere voorraden i
De nieuwe meubelen i
aftrek. De voornamen 1
meubelen uit dit fraaie i
tc hebben, en zoo was J
geliefde mahoniehout
De vingers, waarin ze dc broche met
glinsterende steencn hield, beefden. En
^nét dat beven flikkerden de lichtstraaltjes
van de geslepen zijden der steenen in het
lamplicht. Dat moesten échte diamanten
zijn, die zóó schitterden. Ze was blij met
baar vondst, blij cn verlegen en angstig.
Bij het naar huis gaan vanaf haar werk
huis had ze het kleinood zien liggen, op
de Iepenlaan, juist onder een lantaarn.
En dadelijk, toen ze het opraapte, had ze
al gedacht, dat het iets kostbaars moest
zijn; het zag er 7.00 nieuw uit en zoo
glansvol. Het was een gevonden voor
werp, zoo redeneerde ze bij zich zelf, en
dat moest ze naar het politiebureau bren
gen. Gunst ja, ze was ciat nóg van
plan, maar... ze was zoo arm en had
zoo groote zorgen. Nu liep het weer
een beetje inet de werkhuizen, maar ten
slotte had ze nog maar net genoeg om
zuinigjes te leven van haar verdiensten
en hoe ze den achterstand 9 weken
van den huur moest inhalen, dat wist ze
niet- Die huisbaas was zoo'n zure, zoo'n
Hwingerd, zoo'n-.. Hij had ze al een paar
leer gedreigd.,.
bezien en om te 'overleggen, wat ze doen
zou. Het waren echt en beslist diaman
ten. Zóó konden alleen edelsteenen schit
teren. Zeker, ze zou de broche niet be.
houden: ze was altijd eerlijk geweest en
ze zou het blijven. Misschien kreeg ze
wel een belooning... Maar als de politie
nu eens vergat om te zeggen, dat z ij
de broche gevonden hadZe zou in ieder
geval nog wachten tot morgen. Je kon
nooit weten. In geval van nood mor
gen kwam de huisbaas immers weer
dan zou ze het sieraad kunnen beleencn
en later...
Veertien dagen waren vcrloopcn- Vrouw
Geurtjes had de broche nog in huis, maar
blij was ze niet meer, alleen nog ang
stig, heel angstig. Van uitstel was af
stel gekomen en nu durfde ze haar
vondst niet meer deponecren, omdat ze
geen verklaring wist te vinden voor het
feit, dat ze nu eerst kwam- Hevig ge
voelde ze 'het zelfverwijt in haar knagen,
ze was een dievegge geworden, een
gewone dievegge. De broche had ze heel
diep weggeborgen, want in haar vrees
dacht ze al aan huiszoeking en de schan
de, als de broche gevonden zou worden.
Ze was al eens van plan geweest om
hol I ilTBifl n-orir
ze dat tegenwoordig eiken avond deed,
de rubriek van gevonden en verloren voor
werpen. Alweer niets! Maar daar... wat
stond daar, onder de advertenties;
VERLOREN!
Een broche met 4 diamantjes.
Gedachtenis. Bij terugbezorging
f 25.belooning. Adres: Iepen
laan 24-
Dus: daar woonde de eigenares van de
broche. Nu was ze zeker een dievegge,
als ze haar vondst zou behouden. Goddank,
dat ze tenminste wist, van wie het sieraad
was. Dadelijk zou ze de broche terug
brengen. Maar hoe zou ze verklaren, dat
ze de broche veertien dagen onder zich
had gehouden? Zou ze zeggen, dat ze
ziek was geweest en daardoor niet naar
de politie had kunnen gaan? Neen,
liegen óók nog, dan moest ze de
broche aan het opgegeven adres liever in
de bus laten glijden- En de belooning?
Ze zou dat geld zoo goed kunnen ge
bruiken, de huur zou er van betaald
kunnen worden. Maar ze durfde niet...
Het was mis gegaan.
Veel te zenuwachtig blijkbaar, had ze
daar staan morrelen aan de brievenbus;
de klep had een krachtige veering en
stond-ie, als een wrekende godheid, de
zwaar gebouwde heer des huizes. Toen
moest ze wel een verklaring geven» Ze
sprak van haar vondst en van de ver
zoeking... Maar omdat die heer er niet
veel van begreep door al dat gehuil er
tusschen door, daarom had-ie ze mee ge
nomen naar binnen, in zijn kamer.
En daar had ze onder veel tranen het
heele verhaal opnieuw gedaan* Het ver
haal van haar zorgen, haar zweven tus
schen goed en kwaad, het berouw, dc
wroeging, de angst.
Al luisterend had die heer zitten sta-
ren op de broche in zijn half geopende
hand en geen spier op. zijn gezicht had
verraden, wat hij dacht.
Eindelijk had hij zijn portefeuille ge
grepen en er een briefje van 25 uitge
haald. Hier is de belooning, had hij ge
zegd, niet onvriendelijk-
Eerst had ze geweigerd, maar die mijn
heer zei kortaf, dat ieder het zijne toe
kwam. En toen hij ze naar de deur leidde,
had-ie ze op den schouder geklopt en
vermaand; „Denk er nu voortaan om;
eerlijk duurt het langst." t
.Toen mijnheer weer in zijn kamer terug
was, keek hij nog eens, maar nu glim
lacliend, naar de broche. „Bepaald iets
GEVAARLIJK'
„Wat zal ik toch doe»;
gint leelijk grijs te worden,
verf gevaarlijk zijn?" 8
„En óf; ik had een kennö, zelf
jouw leeftijd, en die ging' 'at
verven; en wat denk je? w
later was hij getrouwd!"
.termijnrekeni*
„Ach, mannie, ik word ti(
dikker."
„Ja-ja, wie had ooit kunne
ik ook mijn vrouw in teran? tai
vangen."
I 1
,WAT IS HET .toppunt' t,
Als je vrouw er uitziet M
meid, maar niet kan k«kc
de uitoanoJ
Bob moet Kef woord
bord schrijven, doch Wij
8te letter "een d of te™