De Augustus-dagen van 1914»
DOLLFUSS
Nooit meer oorlog?
Tusschen de Engelsche krijtrotsen en den Rijn ligt
Nederland het slagveld van den volgenden oorlog.
Pluimveeteelt.
De sympathieke dictator.
Het Lied van
Hoe de trein tot
taan kwam.
Eventjes Lachefl«
Wanneer ge denkt aan de verdediging van Enge
land, dan denkt ge niet meer aan de witte krijtrot.
een van Dover; ge denkt aan den Rijn, Daar is
het, waar thans onze grenzen liggen.
Aldus riep de Engelsche minister Baldwin deze week in het La
gerhuis uit.
Voor Ket jongste menschengesïacht, het
welk te oordeelen naar zekere uitingen
en gewekte agitaties, een oorlog zoo heel
erg niet vindt, liggen de Augustus-dagen
van 1914rin een grijs verleden, maar voor
milliocnen anderen fijn ze, ondanks 't ver
schiet vait twintig jaren, „als de dag van
gisteren''. De angst van toen is nog nau
welijks verstorven
De angst! Inderdaad, angst hebben
we gekend, geen lafheid. Ons volk is
over het algemeen flinker dan het zich
voordoet. In vredesdagen kankert en la
menteert het; spot het op onze weer
macht; toonen we ons maar al te zeer
doordrongen van onze onbeteekendheid.
Zóó waren we óók reeds vóór 1914,
maar tóch toen de klokken beierden,
de mobilisatiebcvelen werden aangeplakt
cn liet er werkelijk op leek, dat we bin
nen enkele dagen, enkele uren misschien,
tegenover een „vijand" zouden staan,
waarmee we dan verwikkeld zouden zijn
geraakt in alle verschrikkingen van een
bloedigen strijd, toen kende de massa,
welke moest „op"-komen, voor zich' zelf
toch geen angst of vrees. Iedereen vöel-
Üe plots aan, wat „plicht" was en de
massa aanvaardde dien met een bijna
blijde berusting.
Zoo er angst was, onderdrukt en ver
borgen gehouden in de mannenborsten,
die met een vroolijk gezicht afscheid na
men van de achterblijvenden, dan was
dat omwille van deze laatsten. Nu de
mannen wegtrokken naar een ongewisse
toekomst, wat zou thans het lot wor
den van hen, die ze moesten achter
laten? Hoe zou dezer onderhoud verzekerd
worden? Zouden ze straks misschien
worden geterroriseerd door een vijande
lijke legerschare? Zou er.... zou er na
dit vertrek nog een weerzien zijn?
Er is geleden door ons volk in de
mobilisatiejaren, welke God dank
voor ons geen oorlogsjaren zijn gewor
den. Er is geleden, doordat zoovele huis
gezinnen uiteen bleven gehaald. Er is ge
leden door zekere tekorten aan levens
middelen. Er is materieel en moreel ge-
Icxien. Inderdaad!
Maar als we terugdenken aan het uit
breken van den oorlog, nu twintig jaar
geleden, dan herinneren we ons niet in
de eerste plaats onze offers van tijd en
geld, dan denken we niet bóven alles aan
onze magere rantsoentjes, aan de brood-
bonnen en de eenheidsworst, doch dan
komt onze geest te dwalen langs de hon-
Iderdeu kilometers loopgraven, waarin de
mannelijke bloem van Europa vier lange
jaren tegenover elkaar heeft gelegen, tot
de tanden bewapend, loerend om elkaar
le vernietigen, om moordend staal of
lood te drijven in het lichaam van den
ander, teneinde zelf dat lot nog een wijle
te kunnen ontgaan.
We denken aan de geteisterde burger
bevolking van vele landen, uitgehongerd,
verdreven uit de woonsteden, gemassa
creerd, onteerd soms, gehoond.
Tien millioen soldaten sneuvelden; hon
derdduizenden werden voor hun leven ver
minkt.
De kosten hebben naar zekere bereke
ningen bedragen: f622.765.200.000OcliT
het is niet in tc denken, wat dit cijfer
bcteekent. Genoeg zij liet te weten, dat
tie wereld zich thans 16 achtereenvolgende
jaren verscheurt als gevolg van de moei
lijke verrekeningskwestie.
De oorlog van 1914—1918 wordt nog
in onze dagen betaald met de werk-
loosheidsellende van milliocnen en de ont
wrichting van alle volksnijverheid.
En zal Ket nu uit zijn met den waan
zin?
God gave het!
Maar terwijl wij, ouderen, nog huiveren
en niet bekomen zijn van onze ontzet
ting, ja, terwijl we wors.-.cn om ons
te ontdoen van het crisisspook, hetwelk
we een laatste, tergend-blijvende oorlogs
bezoeking weten, is de jeugd vergeten.
En de jeugd, welke niet luisteren wil en
geen ervaring van de ouderen telt, vindt
juist in de crisis, welke we een oorlogs-
geesel weten, aanleiding om nationalis
tische hartstochten op te voeren, aldus
op gevaarlijke wijze drijvende naar een
nieuwen oorlog!
De oorlog van 1914 moet worden
óvergedaan, verbeterd!
Nationalistische verdwaasden houden de
wereld in onrust, blazen in wat nog smeu
lende is gebleven van 19141918, om de
oorlogsvlam weer te doen uitslaan.
Als in Juli 1914, ging ook in Juli 1934
moordenaarshand rond en een dreiging,
bijna even beangstigend; als toen, waart
over de .wereld.
Moge God toch' verhoeden, 'dat het ver
loop gelijk zal zijn.
De oorloe, welke men verlangt over
te doen en te verbeteren, zal veel vree-
selijker zijn dan in 1914.
De legers, welke zich' klein en zwak
gevoelen, zullen zich' „sterk" maken met
gifgassen en bacteriën.
In den nieuwen oorlog zal de duivel
zijn geweldenaren niet uitsturen, maar hij
zal zelf komen en de menschheid vernie
tigen met zijn giftigen adem.
In den volgenden oorlog zal Nederland
geen eiland van vrede wezen, maar slag
veld zijn van den vreeselijksten volkeren-
strijd.
De Engelsche minister Baldwin zei het
van de week in het Lagerhuis, toen hij
de regeeringsvoorstellen tot uitbreiding
van de Luchtmacht toelichtte:
Wanneer ge denkt aan de verdedi-
s.'ging van Engeland, dan denkt ge
,,niet meer aan de witte krijtrotsen
,,van Dover; gij denkt aan den Rijn.
Daar is het, waar thans onze gren-
„zen liggen."
Dat wil zeggen: no»)i Engeland, noch
Duitschlaud zullen afwachten tot de vij
andelijke vliegtuigen met haar moordtuig
boven het eigen gebied komen, maar men
zal ze tegemoet varen. EN DE STRIJD
ZAL IN NEDERLAND BOVEN ONZE
HOOFDEN WORDEN UITGESTRE
DEN.
Dona nobis pacem! Met een gebed om
den vrede moeten we den hemel geweld
aandoen.
En alles aangrijpen, wat onze men-
schenhand te doen vindt, om den oorlog
af te wenden.
De herinnering aan de Augustus-maan-
den van 1914, sterke ons in het streven
naar de verwezenlijking van de leuze;
NOOIT MEER OORLOG!
VOORDEELIO VOEDEREN.
Door een langdurige voorlichting zijn
we in ons land met de pluimveeteelt ge-
kömen tot eetere fOKmetlïoaen, ooeiman
ger huisvesting en rationeele voedering.
Vooral dat laatste heeft veel moeite ge.
kost. De boeren waren sinds jaar en dag
gewoon om de kippen haar eigen kostje
te laten opscharrelen; 's avonds kregen
ze wat mais en de eitjes, nu ja, daar
bemoeide de boer zich' niet mee. De eieren
waren voor de boerin, de opbrengst was
haar „eiergeld". Eindelijk is de boer het
gaan merken, dat anderen met hun kip
petjes méér wijten te winnen dan hij;
hij ging zich voor de zaak interesseeren
en ondervond, dat hij inderdaad, als
hij de nieuw.modische methoden toepaste,
zich' belangrijke voordeelen bezqrgde. Zoo
werd de pluimveeteelt het voornaamste
nevenbedrijf van den landbouw.
Dat de boer tenslotte moderne hoender-
stallen heeft aangeschaft, de broedeieren
of kuikens van goede fokkerijen liet ko
men en dat hij zijn beesten meelvoer is
gaan vertrekken, zegt ons duidelijk, dat
de nieuwe methoden goed en voordeelig
waren. Als de boer dat voordeel, om het
zoo eens te zeggen, niet met zijn klomp
kan voelen, dan prakkezeert hij niet over
verandering. Met den kunstmest was het
eenzelfde geval. De boer stond er aan
vankelijk ongeloovig, spottend tegenóver,
maar naarmate hij de voordeelen van
kunstmest op de proefvelden kon zien,
aanvaardde hij de nieuwe profijten, welke
de wetenschap hem bood.
Jammer, dat een boer zich door tijde-
lijken tegenslag weer zoo gauw uit het
veld laat slaan. Hij betwist ook nu niet,
dat een kip een goed meelvoer behoeft
om een behoorlijke productie te kunnen
geven, maar hij redeneert: de eieren bren
gen veel te weinig op, düs moet ik mijn
voordeel niet in de eieren zoeken, maar
in een vermindering van mijn kosten. Op
het oogenblik meelvoer te verstrekken aan
de kippen, zoo denkt hij, dat is goed
geld naar kwaad geld gooien. Niet al
leen uit hetgeen we zoo hier en daar
lazen, weten we het, dat de meeste boe
ren weer tot de aartsvaderlijke voeder
methode van het pluimvee zijn terugge
keerd, maar dat bleek ons ook uit per
soonlijke ondervinding, opgedaan in vele
gesprekken met landbouwers. Ze laten'de
beesten weer naar hartelust scharrelen,
wat altijd goed is geweest, maar stellen
naast hetgeen de dieren zelf weten te
vinden, nog slechts goedkoope mais ter
beschikking. Natuurlijk ziet de boer het
verschil in opbrengst wèl, maar hij rede
neert: bij de eieren, daar moet toch! geld
bij. Dat is op zicK zelf soms betrek
kelijk waar, maar men mag niet vergeten,
dat de toeslag per ei te aanzienlijker zal
zijn, naarmate de productie minder is.
Bezuiniging op het voer brengt veel min
der voordeel, dan de teruggang in pro
ductie den boer kost. We zullen dat ver
duidelijken met een persoonlijke onder
vinding, welke we dezer dagen opdeden.
Om een der h'uisgenooten een pleizier te
doen kochten we van een gebuur 4 een
den, heelemaal geen bijzondere dieren, een
gekruist stelletje. Bij den gebuur liepen
ze vrij in de wei, maar een hok voor
den nacht hadden ze niet en het voeder
bestond uitsluitend uit mais. Meer was
ook niet noodig, verzekerde onze gebuur,
want de eieren brengen toch' te weinig
op en de eendjes waren best content met
de mais. De productie der dieren was:
soms 1, soms geen ei per dag, een enke
len keer 2 eieren en één keer, zoo ver
zekerde onze gebuur met nadruk, had hij
op één dag 3 eieren geraapt. We timmer
den een nachtverblijf af in den stal, gaven
den eenden buiten een loopje van circa
6 M2., omdat we momenteel niet meer
grond te missen hadden en plaatsten er
een teil water in. Maar: ze kregen van
den eersten dag af, behalve haar mais
in den namiddag, een behoorlijke portie
meelvoer in den ochtend. In de eerste week
legden ze, als gevolg van de overplaatsing,
3 eieren totaal. Op den achtsten dag be
gon het echter anders: 2 eieren, daags
er na: 3, toen 4, weer 4, nog eens
dan weer 3, maar nooit minder. We ra
pen regelmatig 4, 5 a 6 dagen achtereen
4 eieren, dan één dag 3. Onze) gebuur
geloofde er niets van, tot we hem mee
sleepten naar oen stal, waar ïïet eïerïïjsfje
hing naast het eenden.nachtverblijf. Toen
moest hij toch wel aannemen, dat we niet
dag-in en dag-uit ons zelve door die no
tities zouden bedotten. We rapen van die
4 eenden nu gemiddeld 2 eieren per dag
'méér dan onze gebuur dat deed en we
hebben het hem voorgerekend, dat ons
voer aan die 4 eenden nog geen 2 cent
per dag méér kóst, danhij besteedde.
Voor nog geen 2 cent hebben we 2 eieren
méér. Al zouden we op onze eendjes dus
niet kunnen verdienen, er gaat toch' min
der geld bij, dan wanneer we ze onver-
standiglijk „vooordeelig" zouden voecferen.
Wees niet bekrompen, boeren-kippen
houders! Reken het met een potlood in
de hand eens na, wat een rationeeele voe.
„dermethode u per dag méér kost dan
een eenzijdige inaisvoedering en reken óók
uit, welke het verschil in opbrengst
is! Het meelvoer is bovendien niet duur
meer. De fabrikanten voeren op- het mo
ment in den strijd om het bestaanj een
bijna doodelijke concurrentie met elkaar.
ons weekpraatje.
De tijden drijven een mensch'. Tegen
wil en dank, en soms tot ver buiten de
banen, welke hij zich gekozen heeft. De
gekozen weg kan door velerlei omstan
digheden te slecht worden en ook wordt
hij wel eens moedwillig door medemen-
schen vernield. We herinneren ons, hoe
enkele jaren geleden zekere politiekelingen
den weg, waarover anderen naar een be
tooging wilden gaan, met kopspijkertjes
hadden bestrooid en onbegaanbaar ge
maakt. Dat was geméén, maar toch' zijn
duizenden menschen er dagelijks op uit
om door het spreiden van geestelijk on-
tuig, elkanders levenspad te verwoesten,
zonder dat men zulks bijzonder erg meer
vindt.
Wij persoonlijk, we minnen de vrijheid
en achten de democratie een kostelijk be
zit. We verfoeien de dwingelandij.
En tóch' werd het ons dezer dagen,
toen het bericht van den moord op Doll-
fuss ons gewerd, zoo héél duidelijk, hoe
sympathiek ons de figuur van dezen
dictator was geworden. Niettegenstaande
we nog kort te voren zijn politiek open
lijk hadden betreurd.
We kunnen ons afvragen, welk' bestuur
theoretisch gewenscht is voor
een volk, maar wie met beide voeten op
den grond wil blijven, behoort bovenal
rekening te houden met de practische
overweging, welk goed bestuur in bepaal
de omstandigheden mogelijk is.
Toen Dollfuss in Oostenrijk het be
wind in handen nam, stonden daar twee,
zwaar bewapende, machtige extremistische
groepen tegenover elkaar: de socialisten,
die in Oostenrijk een sterk communistir
schen inslag vertoonen, en de nationaal-
soeialistcn.
Hadde Dollfuss, die zoo'n beetje op de
christelijk-socialen en de burgerlijke mid.
den-partijen steunde, de macht niet aan
zich' getrokken, dan ware de strijd om
die macht tusschen de socialisten en nati-
onaal-socialisten uitgevochten geworden.
Waar de meeste burgerlijke groepen zich
in den beslissenden strijd vermoedelijk bij
de nationaal-socialisten zouden hebben aan
gesloten en deze laatsten ook den moree-
len en materieeten steun van Duitschland
zouden hebben gehad, kon de uitslag niet
twijfelachtig worden geheeten.
Oostenrijk zou een Duitsch Nazi-fili
aal zijn geworden en daarmee zoude wel
licht de oorlogsvlam in Europa zijn uit
geslagen.
Dat heeft Dollfuss zijn land en de
wereld bespaard.
Ook wij hadden Dollfuss in zijn op
treden graag anders gezien; we zouden
hem nog hooger hebben geacht, wanneer
hij ware opgetreden als paladijn van de
volksvrijheden, als beschermer van de
democratie, maar wie niet blind is voor
AAN HET GRAF
Nu ligt hij in het
Gesloten zijn de co'
Die straalden van 'n
Fier blikkend in 't mi*
Wars van bedrog en
cn
till)
PPE 'AOT
laten «-E
bÜ vo°r
ld F» 8"
brio' n
aan dc
van Meerd
piiiniïier
L duidelijk
Ui worden
«vraagt
.1»
Nu ligt hij in het st.
e11 zwijgen mond en
Die spraken waarheid,
Vaak prevelden 'n stil
Bij 't zien der valscht
yerstorven is de gulfe
Symbool van 't blije
Wat liebt gij, moon
Met 't Kaïns-merk op
Zoo'n leven te doen
practische bezwaren,
dat zulk een Uollfuss 1
hebben kunnen handhavq
moeten overgeven aan 1
hij het zoo juist had
We lezeu wel eens vel
fuss het parlement had 1
dictatoriaal regeerde. Is
die in waarheid geloolt,
democraten in Oostenrij -
taire verhoudingen zouden fiur'qe>
de vrijheid van politieke w10?
den geduld ja, zoudi bdonkei
kraagje
oen herstellen of dulden
macht uit Dollfuss' handLine teek
ju de r
de zoon
1 meisje:
voor;
I het
:je in
vallen
Dollfuss moest dictator
hij en wij het wellicht
gewenscht.
We vinden Ket te prijs
hij steeds getracht heeft A
vrijheden nog te laten,
mogelijk was, en zijn ii'ai
heeft willen laten drukl
daarnevens maatregelen
niet wenschen te verschi
van we ook niet kunnen
hoeverre hij er door de
of door invloed van zijn
groepen, waarop hij stei
dwongen is.
Ware hij een dictatol
drang van zijn innerlijk,
karakter, dan hadde hij
cn daarmede zoude hij
g*red.
Als we aan Dollfuss
ken we ook aan Colijn. L
We behooren niet totl
Hebben geen bewondering!
king der volksrechten en F
ke van hem uitgaat. Maar|
af: kan het anders en
Hebben we Colijn al
toch een man als Colijn. 1
den we ons dan druk maW
Hadden we ter juister
Colijn gehad, dan zou ookl
strijd tusschen politieke uita
wikkeld en tenslotte uitgevo
worden. Het einde zou altijl
geweest, dan wat Colijn i
laten.
Dat wil óók al weer nid i
we al zijn maatregelen
Konden we b.v. er aan m^ens e
de jongste steunverlaging
gemaakt, we zouden het i
Zou een ander het er te ^aai
deeliger hebben afgebracht?
Misschien zou hij andere
ben gewekt.
Voorloopig willen we vei
onze neus van directe politól
dan zijn we dankbaar voor I
voor thans een zich krachtig
bestuur ons behoedt.
Vrijheid en zoo groot
invloed blijven ons dierbalj
we hopen ze eens in haary
waarde terug te ontvangen J
den, waariii we ze ter
neergelegd, tot tijd en wijle j
eigen beheer geen maatschap
meer oplevert.
Tijdens mijn verblijf in Amerika wilde
op een avond met den nachttrein van
et kleine station vertrekken en niets
i het dorp te doen hebbende ging ik
vroeg naar het station, waar ik in de
wachtkamer gelaten werd door den por
tier, een steviger], goedhartig uitzienden
man in de kracht van zijn teven, die op
zijn borst vastgespeld, een leege mouw
droeg.
Daar ik nog meer dan een uur tijd
had, praatte ik wat met den waked en
toen vertelde hij me het avontuur, waar
bij hij zijn arm verloor.
Ik was we bezigen zooveel mo
gelijk zijn eigen woorden - ik was be
last met den nachtdienst bij de bewa
king van den zeven mijl spoorweg, zoo
wat 300 mijlen westelijk van hier en in
het ruwste cn minst beschaafde deel des
lands. Zulk nachtwerk is niet prettig. In
regcr. of sneeuw, wind of hagel, moet
een man den weg opnemen even voor
de Overland luxe-nachttrein passeert. Die
kwam precies om middernacht en we gin.
gen zoo tijdig weg, dat we nog juist
Men gaat over de lijn totdat men een
man van de naaste post ontmoet, waarop
beiden wachten tot de trein in zicht komt;
door zwaaien met witte lichten geven ze
den machinist dan te kennen, dat het
baangedeelte veilig is. Op een nacht
kwam mijn beurt om te gaan. Vooft ik
weg ging bemerkte ik, dat mijn olielan.
taarn maar half vol was; ik nam daajr-
om een kwartflescH olie, vulde de lan
taarn, stak de flcsch in mijn binnenzak,
knoopte mijn jekker toe en ging er] op
uit.
Het Was eeu stormachtige, pikdonkere
zomernacht. Mijn lorrie liep vlug over de
rails en spoedig'had ik den halven; af
stand afgelegd cn was ik bij del brug
over dc rivier gekomen. Hier klom ik van
de lorrie, begon de rails zorgvuldig te
onderzoeken en vond alles in orde, toen
ik eensklaps een hevigen slag op mijn
hoofd kreeg en bewusteloos naast de rails
viel.
Toen ik eenige oogcnblikken daarna bij
kwam, vond ik me gebonden en slechts
een paar voet af liggen van een bende
gemaskerde kerels, die ik, zoo goed als
de duisternis het toeliet, aan het werk
zag om met ijzeren staven de rails, net
voor de brug, los tc maken.
TreiiiEQnvprc l Ir t-"'» - t -
„Vooruit, jongens! zoo hoorde ik er
een commantdeeren binnen twintig mi
nuten is de trein hier; we hebben geen
tijd te verliezen!"
Twintig minuten! Hoe zou ik kunnen
hopen, in mijn toestand en in zoo kor
ten tijd, den trein te redden?
De gedachte aan het schrikkelijke on
geluk, dat zou plaats grijpen, als de
ontspoorde trein van de brug tuimelde,
maakte me wanhopend. Ik herinnerde me
de truc van het samentrekken en opzet
ten der spieren en ik wroette op die wijze
net zoo lang tot ik mijn handen vrij:
had. In een oogwenk was toen mijn mes
uit mijn zak en waren mijn voeten los.
Met een sprong was ik op eq 'draafde
zoo hard ik kon de lijn langs in de rich
ting, waarvan de trein moest komen. Met
een gegil, dat me aanduidde, dat ze me
gezien hadden, rende de heele bende ach
ter me aan, doch' ik had eeni tamelijke
voorsprong op ze en liep zoo hardl ik
maar kon den trein tegemoet
De vervolging in dien stikdonkeren nacht
was nogal bezwaarlijk. Spoedig klonk dan
ook het klik-klak der revolvers, die in
het wilde afgevuurd werden in de hoop
me neer te schieten.
Terwijl ik even rustte, kreeg ik een
troffen ze me en ik viel bijna flauw. Mijn
tanden op elkaar zettend, werd ik mezelf
weer meester en liep door, al spoedig be
merkende, dat de vervolging had opge
houden. Instinctmatig voelde ik, terwijl ik
zoo hard mogelijk rende, als mijn ge
wonde arm toeliet, in mijn zak naar luci
fers. Aha, de olie! Dat ik daar niet eer
der aan had gedacht! Natuurlijk zal die
olie den trein doen stoppen. Tom, smeer
ze op de rails, zoo sprak ik me zeiven
toe. Hun oude 70-ton-locomotief kan dan
geen houvast krijgen. Smeer ze dik en
wrijf ze met de palm van jö hand
zóó, allebei de rails, sla geen duim over.
Binnen tien minuten was de olie op, en
waren beide rails op een tamelijken af
stand dik er mede ingesmeerd.
Daar naderde de trein, hoort, daar
gleden de wielen op de olie af. Geluk
kig, de snelheid minderde. Flauwtjes kon
ik den machinist onderscheiden. In mijn
opgewondenheid schreeuwde ik den man
toe, die morrelen ging aan het toestel
letje, dat de rails met zand moet strooien.
Natuurlijk hoorde hij me niet. Eén ding
bleef me nog te doen over en ik dacht
er nog juist ijl tijds aan. Zoover ik durfde
liep ik tusschen de rails, en met kracht
het welkome remsignaal eo|
wusteloos.
Neen, mijnheer, dat niet.
hebben alles aan me gedaa
ann moest er af.
- Z*