Breskensche Courant 200 25 Het biltere erfdeel. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. 10 van eiken ^emeexi\e ^resVexv^ Het recht der vrouw. o FEUILLETON Ruwe handen Doos 30 en 60ct. °\Jaxv Aexv v)a\evVaxv\. 43ste Jaargang ABONNEMENT: per kwartaal ,25; buiten Breskens l ,40. Buitenland f 6,50 per jaar. Zondagsblad per kwar taal f 0,65; en buiten Breskens 0,725Bui tenland 3,50 per jaar. Zaterdag 3 Februari 1934 Nummer 3905 v tT Verschijnt - iederen DINSDAG- en VRIJDAGAVOND - Advertentiën worden aangenomen tot uiterlijk 1 uur nam. Uitgave: J. C. LE BLEU, Dorpsstraat 35, BRESKENS Tel. 21 Postrekening 70179 ADVERTENTIËN: van I 5 regels f 0,75; iedere regel meer 15 ent. Ingez. mededeelingen 30 cent per regel. Handelsadüerlentiên bij regelabonnemenl groote kortingTarief op aan vraag verkrijgbaar. GRATIS verzekering voor de abonnfs tegen ongelukken, en mei voor de volgende bedragen: gulden bij levens- y /-v gld bij dood vj y— gld bij ver- r* f\ 8^ üer' A 8^ ^fj üer" lange ongeschikt- 11 II f door lies van een jl I ^es oan een 41es van ecn heid tot werken een ongeluk hand of voet oog duim De risico van bovenstaande verzekering is herverzekerd bij de Ongevallen- Verzekering-Maatschappij „Fatum" te 's-Gravenhage. gld bij ver lies van een wijsvinger gld bij verlies van eiken anderen vinger De burgemeestel: van Breskens brengt ter openbare kennis, dat Pie- ter Marinus Goeseije, ingeschreven voor deze gemeente voor de lichting 1932 bij besluit van den minister van defensie van 17 Januari 1934, VII afd., no. 336 V voorgoed is vrijgesteld van den dienstplicht wegens kostwinnerschap. Deze vrijstelling geldt niet in ge val van oorlog, oorlogsgevaar of -an dere buitengewone: omstandigheden. Tegen deze beslissing kan elk der in dezfe gemeente ingeschreven per sonen of hun wettige vertegenwoor- ger uiterlijk den tifcnden dag na he den in beroep koipen. Het verzoek schrift, dat met ,redenen omkleed moet zijn, moet bij den burgemeester van Breskens worden ingediend, die voor de doorzending aan de Konin gin zorgt. De burgemeester van Breskens, D. H. VAN ZUIJEN. 2 Februari 1934. Naar aanleiding van ons artikel „De Werkende Vrouw" kregen we een aantal opmerkingen te lezen van de hand der feministe Mevr. G. Krom-De Vries, welke we graag te dezer plaatse beantwoorden, opdat we daarmee gelegenheid zullen heb ben om ook het eventueele misver staan van anderen te corrigeeren. Mevr. Krom-de Vries schrijft o.m. „Het recht om door de mannen te worden onderhouden! Wat zullen „de" vrouwen daar blij mee zijn. Of zullen zij, waar ze nog fierheid en gevoel van eigenwaarde bezitten, dit niet als een groote beleediging beschouwen. Wordt een hanl wer kende huisvrouw door haar man on derhouden? Of is haar onbetaalde arbeid niet de voorwaarde voor het goed-functionneeren van het geheel Wat dat laatste betreft, zijn we het geheel met onze opponente eens. Mogelijk hadden we een juister woord kunnen bezigen, toen we spra ken van het recht der vrouw om zich door den man te laten „onder 10 door MARGARET PEDLER. Uit het Engelsch vertaald door A.E.C. VUERHARD-BERKHOUT 0 Toen trok hij een klein tafeltje naar zich toe en begon de kaarten uit te leggen. „Ik had er geen flauw iclee van dat jij kon waarzeggen," zei ze met belangstelling toekijkend. „Ik bezit heel wat gaven, die jij nog altijd niet in me ontdekt hebt," antwoordde hij met spottende ernst. „Heusch ik ben werkelijk een bron van onontdekte talenten". Herrick gichelde plotseling en voelde zich ineens erg dankbaar, toen ze merkte, dat Paul's vroolijke grappen er al in geslaagd waren om haar ontstemming op de vlucht te jagen. Ze voelde zich niet langer gedrukt, maar wachtte gretig op zijn verklaring van de kaarten. „Wel?" zei ze vol verwachting. „Wat zie je?" „Je moet me niet haasten," ant houden," maar niet een woord, dat duidelijker had weergegeven, wat „men," wat het volk verstaat onder hetgeen een vrouw, gelet op haar normale positie in de maatschappij, toekomt. We beseffen heel goed en, he laas, zijn er misschien nog maar teveel mannen, die dat niet inzien dat de vrouw niet leeft bij de „gratie" van haar man. In haar huis houding vervult ze een taak, welke heel dikwijls een uiterst moeilijke is en altijd een zeer verantwoorde lijke. Wat dat betreft, zijn we het volkomen eens met den heer Kleere- kooper, waar die constateerde, dat het voor de vrouw grooter kunst is (vaak) om rond te komen met datgene, wat de man haar geeft, dan deze laatste moeite moet doen om het te verdienen. Daarom juist behoeft het voor een vrouw ook niet vernederend te we zen om door haar man te worden „onderhouden". Zij werkt voor het gemeenschappelijk- of gezinsbestaan juist zoo goed, en dikwijls méér dan de man. Als we constateeren, dat de man tot plicht heeft om voor het onder houd van vrouw en eventueel de kinderen te zorgen en dat de vrouw een onderhoudsrecht kan laten gel den, dan is dat populair en volgens spraakgebruik uitgedrukt, maar dan wil dat slechts zeggen, dat het een goed en verstandig maatschappelijk en economisch gebruik is, dat de man door zijn arbeid buiten, zorgt voor de financiën, welke een huis houding behoeft, terwijl de vrouw tot taak heeft om die financiën op de juiste wijze te beheeren, te weten op zoodanige wijze uit te geven, dat de gezinsgemeenschap er de grootste voordeden van geniet. In deze verhouding komen alle partijen tot haar volle waarde. In de positie der vrouw zit aldus niets af hankelijks, niet meer althans dan in die van den man, die óók geen raad zou weten, als zijn vrouw op een kwaden dag zou zeggen, dat hij zijn eigen potje maar moest koken en verdere huiselijke beslommerin gen voor zijn rekening moest ne men. Hoe men de wederzijdsche rech ten en plichten, lettende op de fi- nancieele gezinsproblemen, nu noemt, och dat is nu toch werkelijk pen woordde hij streng. „Het is heusch ja, je kaarten zijn werkelijk heel interessant". Hij had ze in vier gelijke stapeltjes verdeeld en ze open voor zich op tafel gelegd, de hartenvrouw in het midden en zat er nu met een onge woon gespannen en geconcentreerde uitdrukking in zijn oogen naar te kijken. „Ja," zei hij eindelijk peinzend, „het is heel duidelijk, het ligt in elke rij". „Wat?" „Wel, dat er een groote verande ring in je leven zal komen, mijn jeugdige vriendin". „Dan hoop ik maar dat het een verandering ten goede en niet ten kwade zal zijn," zei ze. „Natuurlijk ten goede. Je gaat een lange reis maken „Dat zeggen waarzeggers altijd," viel ze hem snibbig in de rede. Maar Paul liet zich niet van de wijs brengen. „Ik kan niet helpen dat waar zeggers dat altijd vertellen. Ik her haal: je gaat op reis over het wa ter. En ik zie je binnenkort een heele boel menschen ontmoeten „Op jou atelierfuif zeker," viel Herrick hem in de rede. ,l,Val me niet in de rede. Dit zullen menschen zijn die je nog niet kende. En o ja, daar hebben zaak van secundaire waarde. Vindt de geachte opponente het van een cultureel belang, dat naar andere, misschien juistere, benamingen wordt omgezien, dan zullen we haar gaar ne ondersteunen. Mevrouw Krom meent voorts, dat het de noodzakelijkheid, de nood is, welke zoovele meisjes nog naar de fabrieken drijft. „Hoe vaak vraagt zij hoort men niet, dat de werkloosheid van vader en (of) broers haar daartoe beweegt". In derdaad. Dat ze in zulke omstandig heden aan zoo'n drang toegeven, vinden we volkomen verklaarbaar. Uit menschelijk oogpunt. Maar maat schappelijk is het onjuist, want die meisjes en vrouwen maken aldus weer andere mannen en jongens werkloos. In onzen tijd tenminste van een tekort aan arbeidsgelegen heid. Het gaat niet om rechten, zetten. En ook de anderen, voor wie slechts het eigenbelang waarde heeft, gaan daartoe over, omdat industriee- len en werkgevers in het algemeen, inzien, dat hun zaken toch nooit goed kunnen gaan, als de maat schappelijke chaos voortduurt. En bij de gehouden proefnemingen is reeds meermalen gebleken, dat de onder stelling, als zouden mannen- of jon genshanden voor bepaald werk min der geschikt wezen, niet anders dan een ondeugdelijke fictie is. het gaat om de meest economische verdeeling van de werkgelegenheid. Mevr. Krom gelooft ook niet, dat de fabrikanten genegen zullen blij ken om het vrouwelijk personeel door mannelijk te vervangen, want, zegt zij, de vrouwenarbeid in de fabrieken is alleen zoo toegenomen, „omdat de vrouw goedkooper was". Juist, daar zit veel waars in. En wil Mevr. Krom dan toch den toestand ge handhaafd zien, dat in een tijd van gebrek aan werkgelegenheid, de vrouw niet alleen den man uit zijn positie verdringt, maar bovendien nog een loondrukkende factor in het economisch proces ij? Ethische overwegingen, zoo zegt onze opponente, spelen voor den fa brikant geen rol. Slechts het belang van den ondernemer zal bepalen, wat hij doet. We hebben beter geloof in de menschheid, óók in de ondernemers. We weten, dat velen bereid zijn om uit maatschappelijke overwegingen de plaatsen in fabriek, kantoor of werk plaats, tot heden ingenomen door vrouwelijke krachten, in den vervolge door mannen en jongens te laten be we harten lieer. Hij verschijnt heel onverwacht op het tooneel en daar jij de hartenvrouw bent, pakt zijn komst je natuurlijk meer aan dan iets anders. Hij wil met j*e trou wen Hm Hij hield beslui teloos stil en prikte geïrriteerd in de kaarten. „Zie je iets naars?" vroeg Her rick. „Ga voort, wees niet bang om het me te zeggen". „Ja, zie je, er is wel narigheid op komst," gaf hij wat aarzelend toe. „Omdat schoppenboer zichzelf tus- schen jou en den hartenheer heeft ingedrongen. Boeren beteekenen al tijd onaangenaamheden vooral de schoppenboer. Herinner je je niet uit het verhaal, dat hij taartjes gap te? Een lamme kerel". Hij nam de kaarten op en gaf ze haar. „Schud ze nog eens, wil je, en dan twee maal coupeeren?" Herrick gehoorzaamde en weer legde hij de kaarten uit en bestu deerde ze met gefronst voorhoofd. „Daar heb je hem alweer, dien lammen boer, tusschen jou en har ten negen dat is de gelukskaart, de beste uit het heele spel". Hij nam ze weer op. „Schud ze nog eens voor de derde maal en nu maar één maal coupeeren". Voor den derden keer legde Paul ze uit, 0 1. DE ZEEROOVERS. Ze praktezeerden altied op d' een of andere slechte streek die schip pertjes. Kwam nie in udder vaarwa ter, wan voor k je d'r erg in a, was je 't schaap. Net zoo slaperig en zoo still' as dat et er noe is gunter op da durp an 't water, zoo leutig was et er toentertied. As t'r tegenwoordig een vrommes daar een nieuwen oed eit, weet et een ure naderand eel 't durp. En overa loeren ze deu de gerdientjes as de ziele d'r mee na de kerke durf te gaan. Is den oed lillijk naar udder gedacht, dan durf t'r ier of daa wel is een van de kiekers voo den dag kommen om vrindelijk na buten te knikken, maar an d'orretjes onangeroerd bluven, dan kan de draagster grust d'r op an, dad eur oed vee te mooi is naar udder zin. En bure die kom van eel den dag nie butensuus van wege dien oed. Zoo draai et er tegenwoordig na toe. Maa vroeger I Een leutig durp was et. En de schippertjes! Echte spee- ken. Een van udder, een vintje da nog al is voo de zot g'houwen wier, zoo uut goei' ermonie, aad een kleine schuut, zoo'n soortement oogês, lik dan d'r vroeger op Bresjes ook zoo vele waren, maa blange zoo groot nie. Noe lei da schippertj' allange klaar om te vertrekken, maa, mee de kameraads pakten ie d'r nog eentje in d'erreberge en nog- eentje en op een einde as tie wou weggaan, douwden z'm trug op „Wel verdraaid, nu ligt de schop pen negen de ongelukskaart net tusschen jou en harten negen. En die verwenschte boer ligt boven den heer en probeert hem de baas te worden". „Dus mijn kaarten liggen niet ge lukkig?" zei Herrick een beetje dof. Het leek idioot, want natuurlijk ge loofde zeniet in ernst in waarzeggerij, maar toch bleef het feit, dat ze zich bepaald gedreprimeerd voelde, omdat haar kaarten niet veel goeds voorspelden. Paul scheen er ook wat ontstemd over te zijn. Zijn gewoonlijk zoo lachende oogen hadden nu een uit drukking van ergernis. „Het spijt me verschrikkelijk," zei hij, „maar de kaarten voorspellen, dat, hoewel er geluk voor je op komst is, er iets tusschen jou en het geluk in zal staan. Althans mo menteel," voegde hij er bij, trach tend bemoedigend te praten. „Dat beteekent niet dat het altijd zoo zal zijn". Herrick schudde haar hoofd. Haar klein, scherp gezichtje had een ei genaardige, weggetrokken uitdruk king. „Ja wel, dat zal het wel, en ik weet wat het is," zei ze bedaard. „Het zal altijd daar staan, tusschen mij en het geluk". 0 z'n stoel. „Bluuf toch ier vintje, vandage kom je toch nergest mee terecht. En je meid in Terneuzen wil toch niks mee van je weten. Alli, laat er ons nog eene pakken". Zoo ble ven ze nog een bitje leute maken. Een stik of w& van de grappe- makers, was t'r a weggegaan, een voor een, nadi ze de kameraads gebaard adden „Ouw t'm an de praat 1" In minder as geen tied za ten z' an boord van 't oogesje, be gonnen al et touwwerk los te sjor ren, lichtten de mast d'r uut, lie ten die zachtjes achterover zakken en zoo voors. Zoo bleven ze wel een ure an de gank, mits dat er noe in dan is eene boven den diek was gaan kieken of t'r geen onraad was. Maa niks oor. Toen staken z'udder weg. 't Schippertje was nog altied an 't leute maken. Maar op een einde zei tie toch tegen d'andere, die nog altied geen aast adden: „Maar ik bedank judder, 'kmoen na boord, 't is allank over de vloed". „A wel" riepen ze, „as je mast soms most wortel geschoten èn, zullen m' em elpen rooien oor!" 't Schippertje was een eindje ge gaan, as tie z'n oogen is most uut- vrieven. Was t'r noe warachtig ek- serieje in 't spil? Anders kost ie bie oog water ienkel 't wimpeltje van z'n schuut zien in sie, daa stak al et tuug mee 't zeiltje d'r an boven den diek uut. 't Was toch geen sprieng- vloed ook? „Bin'k noe van lor retje getikt of oe ist?" Op een drafje zettend klom tie op den diek en toen kon tie z'n oogen niet glooven. Z'n schip lei op de gewone plekke, maar as een groote leegen bak, as een oene zon der kop, erremetierig, bestolen en stom. In boven op de wal stieng warachtig de mast geplant in de grond, stevig diepe geplant, mee al et tuug d'r an, 't zeileval, 't fokke- val, de bakstag, de schoot, alles vast gemaakt an kleine paaltjes. Alles stieng zoo stief, da ze 't zeiltje d'r warachtig ook nog adden kunnen biezetten. Lustig waaiden boven in de mast et rood-wit-blauw vlaggetje, zoo vrooilik, of et er zelf leut' .in a. De vlaggelijn kon nie deuschieten, mee dat z'r op de grond een groote steen op geleid adden. Verdju, zoo'n karwei was deu geen III. De brief van een doode. „Ja, alles wat mevrouw Rivington besteld heeft is klaar om naar haar hotel te worden gezonden en ik ge loof, dat jij het er heen moet bren gen". „Ik?" Herrick staarde de andere mannequin, die haar dit vertelde, verbaasd aan. „Mais oui, toi," antwoordde het meisje knikkend. „Ik hoorde het ma dame tegen de première zeggen. Et pourquoi pas? Ik wou, dat ze het mij lieten doen, het zou heel wat leuker zijn dan hier den heelen mor gen japonnen passen". „Ik denk, dat je je vergist," ant woordde Herrick en ging kalm naar boven om den mantel uit te trekken, dien ze juist aan een paar klanten die nu den winkel verlieten, had laten zien. Toen de deur achter hen dicht viel deed de schelle stem van ma dame Clémentine, die haar riep, haar halfweg de trap stilstaan en ze keer de gehoorzaam terug. „Ecoutez, Errique," begon de Frangaise, toen het meisje naast haar stond. „Mevrouw Rivington heeft ge telefoneerd en gezegd, dat haar ja ponnen van morgen gebracht moeten worden en ze vraagt of jij dat kunt doen". .(Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1934 | | pagina 1