Scheepsongeluk nabij de Haven van Breskens. Ingezonden. in geen geval meer 't beslissend mo ment uitmakend van de kerkleer. Totdat soms een nieuwe generatie de oude vraag weer op den voor grond plaatst en dan, meestal onder nieuwe vormen en bewoordingen, de zelfde kwestie weer de gemoederen der geloovigen in beroering zet. Evenzoo gaat het met de ethische en moreele waarden, die bezit der kerkelijke gemeenschap zijn. Een klein bewijs van dit laatste is wel de houding van het rechtzinnig Protestantisme tegenover loterijen. Nog niet zoo heel lang geleden werd in deze kringen heftig gefulmineerd tegen al wat loterij was, en was de staatsloterij een der kenmerken van den goddeloozen staat, een odium op de christelijke gemeenschap dat zoo snel mogelijk verdwijnen moest. En in weerwil van herhaalde recht- sche regeeringen, waarin het recht zinnig Protestantsche Nederland een stevig woord mee te spreken had, draait het rad nog altijd in de Ka zernestraat in den Haag, int de staat het zoete winstje ervan en de storm waait yiet meer tegen deze instel ling, zelfs van een zachte bries er tegen is niets meer te bespeuren. Merkwaardiger nog wordt dit ver schijnsel, als men ziet, hoe de oude Vaderlandsche kerk, die toch in zijn geheel de formulieren van eenigheid der Dordtsche Synode onderschreef, wier leer onverdacht was, wel een loterij aandurfde in optima forma geen bazar met tombola voor zuiver kerkelijke doeleinden. De Hervormde Gemeente te Groe de had in de 17e eeuw een rijk landbezit, niet alleen in Staats- Vlaanderen, maar zelfs te Meisede in 't land van Waes. Dit grondbezit had men gemakkelijk kunnen be houden, zelfs wel vermeerderen, want eenige zorg voor 't salaris van predi kant, „schoolmeester ende siecken- trooster" had men niet; de herbe dijkers van de watering Groede. Ja cob en Cornelis Cats, hadden daar op een servituut gelegd van f 900 's jaars voor genoemde functionaris sen. Maar men ging aan het pro- cedeerenbijna drie kwart eeuw lang. Over de goederen in het land van Waes; met een zekere Pieter Tay; over bezit in de Heeren- en Steen polders; met ds. Reynvaan cum- sui.s en ten slotte met de tiend- heffers in den polder, over de ver plichting kerk en toren te restau- reeren en te onderhouden. Vooral dit laatste proces gevoerd van 1667 tot 1699 was ruïneus voor de kerke lijke financiën. „Burgemeester en schepenen 's lands van den Vrije" te Sluis, stelden de kerk in het ge lijk; bij appèl evenzoo de „Raad van Vlaanderen" te Middelburg, maar in hoogste instantie gaven de Staten-Generaal den doorslag aan de argumenten der tiendh.effers en werd de kerk haar eisch ontzegd en ze tevens veroordeeld in de kos ten. Daarop volgde in 1700 de ver kooping van alle landerijen, dat 380010IV2, Vlaamsch onge veer f 22.800 opbracht, een groote som voor die dagen. Na afbetaling van de schulden restte de kerk, niets meer dan 600 Vlaamsch, f 3600. Kerkmeesters hadden revisie van de laatste uitspraak gevraagd en het recht ertoe verkregen, mits er f 8000 gestort werd, maar die waren er niet en kwamen er niet. En de „ex tra ordinaire reparatiën" waren broodnoodig. Te vreezen zou dus zijn, dat de kerk geheel zou vervallen en tot last van den Raad van State komen. Daarom vroegen kerkmeesters Ja cobus Loke en Isaac-du Rije aan de Staten Generaal „gunstelijck te consenteren ende accorderen een oc troy om ten profijte van de meerge melde kereke op te rechten een Loterije ter somme van dertig duys- cent ponden Vlaems" (f 180.000). Den 9en Juli 1706 stonden de Staten Generaal dit verzoek toe. „Burgemeester en Schepenen 's lants van de Vrije, residerende ter Sluijs" schreven de loterij uit. Er zouden zestig duizend loten zijn „tot drij gulden yder lot". Niet min der dan 9194 prijzen werden uitge loofd. twee van f 6000; twee van f4000; twee van f 3000; twee van f 2000; tien van .f 1000; twintig van f 500; vijftig van f 300; honderd van f 100; drieduizend van f 14; zesdui zend van f 10; terwijl er zes premies zouden zijn „yder van vijf hondert guldens, voor degene, die eerst en laetst uytkomen ende die immediaet voor en na de twee hooghste prij- sen van zesduysent guldens werden getrokken". Het gezamenlijk bedrag der prijzen was wederom f 180.000. De kerk mocht echter „acht ten hondert" afhouden van alle prijzen en premies en zou dus, na aftrek der onkosten ongeveer een £14.000 bezitten. Men zou dan kunnen restaureeren en misschien wel in revisie kunnen procedeeren. Collec teurs werden aangesteld in de steden van Zeeland, van Staats-VIhandeiren en te Gent en Brugge. De gestorte gelden zouden berusten in de „Banck tot Middelburg," 10 Juli 1707 zouden de breken der collec teurs opgehaald en gesloten wor den, den len Augustus daaraan volgend zou de loterij „sonder eeni ge uystel werden getrocken". Dit zou geschieden binnen „het dorp van der Groede, op eene pu- blycke plaetse in der kereke, door een Arm kint, alle dagen door een ander af te lossen, ten overstaen van de Heeren Commissarissen van Burgemeester en Schepenen 's lants van den Vrije en Kerckmeesters, mitsgaders van soodanige Persoo- nen, als de hooghste geïnteresseerde daer toe willen authoriseren". Een gedrukte lijst der prijzen zou uitge geven worden, de betaling der ge lote bedragen zou geschieden te Mid delburg, Sluys en Groede. Met groote en kleine aanplakbil jetten werd door de geheele pro vincie reclame gemaakt. Helaas, zon der gunstig resultaat. Den 2en Oc tober 1708 verzocht de kerkmeester Isaac du Rije aan „Burgemeester en Schepenen 's Lands van den Vrije" aan de collecteurs te bevelen, de gelden die in deze loterij al waren ingelegd, aan d& rechthebbenden te rug te geven. Er waren nog maar weinige duizenden gestort, zoodat er „seer weinige apparentie was, dat de gemelte loterije nog in lange soude konnen getrocken werden". Boven dien hadden de landlieden „met de- sen slegten tijd en ruïne, die den vyand in het land heeft aangerecht, seer nootsaeckelyck haer geld van doen". Het verzoek werd toegestaan, ieder kon zijn geld terug bekomen „sonder daer aen iets te mogen korten". De grootsch opgezette loterij mis lukte, werkte misschien wel mee door de onkosten, om de kerk van Groe de nog dieper in 't mqeras te bren gen. Want in 1715 was niet alleen de 600 Vlaamsch. die nog over waren na de verkooping, verdwenen, maar moest af C 250 „genegacieerd" worden. Buiten verantwoordelijkheid der redactie. Wanneer de Raad van Schoondijke in zijn kritische beschouwingen over het brandstoffenverbruik aan school A behoorlijk was ingelicht geworden over de volgende feiten: lo. dat in die school 4 kachels bran den tegen 1 op Sasput; 2o. dat stukkolen, waarin meer dan 50 pCt. gruis, beslist onvoldoende zijn voor het systeem vulkachels, op school A in gebruik; 3o. dat de controle op geleverde kwaliteit en kwantiteit niet is als in veel andere gemeenten; 4o. dat de lokalen niet meer dan hokken zijn, onderling en met de buitenwereld verbonden door reten en kieren, om Van de steeds heerschende stank tengevolge van de privaten nu maar te zwijgen (den Inspecteur was dit bij zijn eetste bezoek ook direct opgevallen); a. zoodat een paar uren voor school tijd de kachels, al moeten worden aangemaakt, willen de lokalen behoor lijk verwarmd zijn; b. zoodat bij Noorden- en Oosten wind door ramen en deuren een felle tocht komt, omdat niet éen raam of deur behoorlijk sluit; c. zoodat de kinderen dan ook dik wijls hebben geklaagd over koude voeten en derhalve ouders verzochten, hun pupillen niet bij ramen of deuren te plaatsen; dan zou het geheele probleem zijn opgelost en hadden ongemotiveerde verdachtmakingen alsmede de pietlut tige opmerking, dat om half 6 nog kachels branden, gevoegelijk achter wege gelaten kunnen worden. Verder vraag ik me af, of 't van mannenmoed getuigt, in een openbare vergadering iemand in diens afwezig heid, zonder dat dus verdediging is te wachten, onaangenaam te zijn en verdacht te maken, zij 't dan ook on der bedekte termen. Het kan niet anders, of het prestige, verschuldigd aan dergelijke vergaderingen, moet door zoo'n optreden bedenkelijk worden ge schaad. Met dank voor de plaatsing, F. H. OD1NK. Schoondijke, 5 September 1932. Zaterdagmiddag, ongeveer half twee, is de Belgische passagierboot „Joyce" op de zandplaat nabij onze haven geloopen en daar eenigen tijd blijven zitten. De boot, die van Ant werpen naar Oostende voer, had on geveer 150 passagiers aan boord. Een hevige wind en de vrij sterke branding deden het vaartuig al spoe dig in gevaar verkeeren. Een 10-tal van onze visschers trok dan ook di rect ter hulp, terwijl eveneens een drietal sleepbooten en de reddings boot uit Vlissingen, na telefonisch bericht om 1.42 uur van de kust wacht te Nieuwe Sluis, ter assistentie kwamen. De nabijheid van deze vaartuigen gaf de passagiers der in nood verkeerende boot, die grooten- deels radeloos van angst waren, eenige gerustheid. Toch sprong nog een drietal te water. Twee hiervan zijn gered, één door de boot van schipper Jac. v. d. Heuvel en één door een sleepboot. De derde, de heer Schellekens uit Brussel, is ver dronken. Zijn lijk is Maandagavond te 's Heer Arendskerke aangespoeld. De B.R. 14, schipper L. de Pag- ter, de B.R. 15, schipper M. van de Broecke, en de B.R. 17, schipper J. W. van den Heuvel, verkregen met zeer veel moeite, verbinding met het schip. Ook de sleepboot „Hoek van Holland" gelukte dit. Hierbij had evenwel een doodelijk ongeval plaats. Door het uitglijden van den schutter der reddingslijn kreeg deze een te lage richting, waardoor de 39-jarige Louis Fran- gois Verraleweck uit Braine l'Al- leud, een 20 K.M. boven Brussel, doodelijk getroffen werd. Na een uur worstelen met wind en golven kwam de „Joyce" vlot en zette koers naar onze haven. We laten hier het verhaal volgen van schipper Jac. van den Heuvel, die met zijn boot 19 man aan wal bracht. „Ik was thuis vanmiddag, toen ik een druk heen en weer geloop hoorde en vernam kort daarop, dat er een boot op de plaat voor Bres kens zat. Dadelijk ben ik toen naar de haven gegaan en werd gewaar, dat de boot een der Belgische boo ten was, die nogal dikwijls met gas ten van Antwerpen naar Vlissingen varen. Ook zag ik, dat er veelmen- schen aan dek stonden en dat de boot, door den sterken golfslag en den hevigen wind, heftig te keer ging. Toen ik zoo stond te over wegen wat ik in dezen doen kon, gingen al Breskensche botters de haven uit en ik dacht toen, dat ik wellicht met mijn motorsloep hulp verleenen kon, door passagiers van het schip over te brengen op de botters, om reden er voor de botters geen doen aan was om langszij de boot te komen. Direct ging ik met de sloep met mijn medebemanning, de heeren J. H. Vermeulen en Jan Vermeulen naar buiten. Toen ik bij het schip kwam, had reeds de botter de B.R. 14, door een staaldraad verbinding met het schip en deze werd weer gesteund door de B.R. 15. Ik zag, dat er voor ons geen doen aan was om langszij van de boot te komen, zoolang die botters trok ken, maar het duurde niet lang of hun draad knapte af door de haling van de zee. Ook de botter B.R. 17, schipper J. W. van den Heuvel, kreeg na veel moeite verbin ding met het schip, doch ook diens tros brak. Wij hadden intusschen vrij baan gekregen en probeerden langszij te komen, nu dat ging, maar te geweldig. Toen wij nagenoeg op zij waren, kwam ea een zware bre ker, die ons met kracht tegen het schip wierp het schip helde naar ons over en het boeisel van onze sloep werd ingedrukt met drie op volgende boorden. Bemerkende, dat wij van den Noordkant van de plaat weinig konden uitrichten, zijn wij over de plaat naar den Zuidkant geloopen, waar de sleepboot „Hoek van Holland" inmiddels ook was gearriveerd. Deze kwam ook zoo kort mogelijk bij het schip, zoodanig dat zij zelf zand raakte. De kapitein van de „Hoek van Holland" vroeg ons toen of wij probeeren wilden de sleeptros van de sleepboot aan boord van de boot te brengen. Di rect begonnen wij aan dit werk, het geen ons gelukte. Zoödra dat klaar was zagent wij een kans om even langszij «e komen, zoodat wij nog een 18Hal menschen over konden nemen benevens een man, die over boord gevallen was. Wij trpkkeri toen met ons vrachtje naar de haven, waar het in nood verkeerd hebbende schip, dat daarna in dieper water was gekomen en drijvende bleef, eenigen tijd later ook arriveerde". Wat de passagiers op dezen on- gelukkigen tocht hebben ondervon den moge blijken uit een brief, die één van hen schreef aan de redactie van de „Libre Belgique". Om halfnegen 's morgens verliet de boot de kade te Antwerpen met bestemming naar Zeebrugge en 140 passagiers aan boord, waaronder ex- cursionisten van de Ligue Mariti me Beige en de leden van een Bel gisch muziekcorps. Het schip stamp te sterk en de Scheldewateren ver toonden in de vaargeul hooge golf- koppen. Het schip gaf den indruk niet geheel zeewaardig te zijn, doch men was van plan Breskens aan te doen alvorens volle zee te kiezen. De machinist verklaarde ons, „dat hij niet geloofde, dat wij dien avond in Zeebrugge zouden kopten. De kapitein hield echter tegenover den leider van de excursie vol, dat de reis ongetwijfeld een normaal ver loop zou hebben. Ter hoogte van Vlissingen ble ken de golven zeer hoog te zijn en ofschoon het laagtij was.' k'chenen zij uit volle zee te komen, opgestuwd door een krachtigen wind. Tegen over de Wielingen lagen verschil lende schepen van groote tonnage; er waren schepen van 10.000 ton en meer bij. Zij hadden het anker uitge worpen in afwachting van gunstiger getij. Door het hevige stampen van het schip werden verschillende passa giers zeeziek. Om twee uur maakte het roer plotseling een zwaai, waar door het schip naar bakboord over helde. Toen zagen de passagiers tot hun ontzetting, dat het schip in snelle vaart op een scherpe witte lijn van schuim afvoer. Zelfs voor leekenoogen was dit schuim het be wijs, dat er hier een ondiepte moest zijn. Men was zoo verbaasd over de ze manoeuvre van den schipper, dat wij meenden, dat hij dwars over de zandbank heen wilde varen om al dus de Wielingen te bereiken". „Nauwelijks waren wij, aldus de schrijver, over de witte lijn heen, of het schip boorde zijn steven on der heftig gestamp in het zand. Wij zaten vast en de golven sloegen met bruisend geweld over het dek. De passagiers gleden telkens uit, zij wil den zich vastklampen aan mast, ver schansingen en banken, maar bij iederen golfslag werd het erger, men begon te schreeuwen van angst. De moedigste passagiers wisten echter hun koelbloedigheid te bewaren en hun koelbloedigheid te bewaren en hulp te bieden waar die van noode was". Het schip-schokte heen en weer en was letterlijk een speeltuig van de golven, die onstuimig over het dek sloegen en de passagiers van de verschansing naar de banken en van de banken naar de verschansing de den tuimelen, waarbij enkelen hun ner zich aan het been bezeerden. Enkele visschersbooten in de nabij heid hadden onze seinen opgemerkt en kwamen naderbij, doch de mail boot van Breskens naar Vlissingen zette haar reis voort. Er verliep een kwartier vol van angst, waarna ons eerste noodsein weerklonk. De vis schers wierpen ons touwen toe, die echter ten gevolge van de geweldige sprongen van het schip telkens als touwtjes doorknapten. Gelukkig naderden toen van Bres kens een groote sloep en een sleep boot. Om beurten zonden zij-ons een vuurpijl toe, De schipper deed een poging het dek te ontruimen, maar dat bleek onmogelijk, zoodat een der passagiers werd getroffen door een vuurpijl, die hem in de zij drong en long en hart doorboorde. De man was onmiddellijk dood. Eindelijk slaagde een reddings boot er in ons te naderen en de eerste lading passagiers over Ue ne men. In den storm viel een jonge man tusschen de booten. Hij kon echter tijdig worden gered en hij werd naar Breskens overgebracht, waar hij weer werd bijgebracht. Het schip werd ten slotte op sleep touw genomen om na nog eenige sprongen en stooten in diep water te komen en op eigen kracht Bres kens binnen te kunnen vallen. Door paniek aangegrepen sprong even voordien iemand overboord. Men heeft hem zien wegdrijven, doch wat er van hem geworden is, kan op het oogenblik, dat dit geschreven wordt, nog niet worden gezegd. De te Breskens aan wal gèzette passagiers vonden enkele urei) bij particulieren en hotels een onder komen. Veel passagiers hebben hun reisgoed verloren. Ten slotte wordt in dezen brief hulde gebracht aan den burgemees ter van Breskens, den heer Van Zuijén en aan het havenpersoneel, die alles in het werk hebben ge steld om hulp te verleenen. De be manning van de „Joyce" is echter volgens den briefschrijver in de ver vuiling van haar plichten te kort geschoten. De passagiers moesten b.v. zelf tot de toevallige ontdekking komen, dat er zich onder de banken reddingsboeien bevonden. De ontscheping bracht door den hoogen waterstand (het was juist springtij) nog eenige moeilijkheden. Doch met veler hulp verliep het zeer goed: men waadde door hét water en droeg de passagiers aan land. En niet zoodra voelden dé ze vasten grond onder de voeten of hun vreugde kende geen grenzen. Van louter blijdschap sloeg een lid der muziekvereeniging uit Braine 1' Alleud zijn instrument op een paal stuk. Anderen huijden en. lachten tegelijk én kwamen pas na eenige uren tot bedaren. De heeren Brood man en Sommer, doktoren uit Bres kens en Groede waren al spoedig ter pldatse'óm bijstand te verleenen'. Van een bijeenhouden ter contröle was geen sprake. Sommigen wilden zonder uitstel, met natte kleeren, direct vertrekken naar Blanken- berghe of Oostende; geen minuut wilden ze blijven. Vele particulieren stelden hun auto te hunner beschik king en vervoerden hen naar België, waar het bericht van den ramp ook al spoedig ontvangen was. Speciaal in hotel Adriaansen ver zamelde men zich. Evenwel waren ook velen bij particulieren binnen gehaald, waar ze van droge kleeren werden voorzien en zeer gastvrij wer den ontvangen. Anderen weigerdèn in hun zenuwachtige angst alle .hulp en liepen doelloosheen en weer. Onze burgemeester, de Edelacht bare Heer D. H. van Zuijen, leidde in deze moeilijke omstandigheden' het onderzoek en belastte zich bo vendien met de zorg der geredden, waarvan de laatste per bus en train vertrokken. Ten slotte rest ons nog slechts te vermelden dat de geredden bij zonder dankbaar waren voor degul- le en vriendelijke ontvangst, die zij langs alle zijden mochten ondervin den. Namens hen wordt hier dank gebracht aan de uitgevaren vis schers zonder uitzondering die in hef ergste geval velen hadden kunnen redden; aan de burgers dié bij het ontschepen en bij het ontvangen der geredden hun goede diensten heb ben geboden; aan de velen die be langeloos passagiers naar Blanken- berghe en Oostende hebben ver voerd, en aan de politie met den burgemeester aan het hoofd voor de gegeven leiding. Wij drukken hieronder een dankbetuiging af wel ke de heer J. Erasmus zoo juist ontving: Wij weten niet, hoe wij onze erkentelijkheid moeten toonen voor al Uw goede zorgen, die' dns betoond heeft. Wij bieden U onze veront schuldiging aan voor de moeite en, de besognes, die wij U heb ben bezorgd. Onze familie was zeer ongerust. Wij zijn om 1.15 na den middag te Braine l'Al- leud gearriveerd; het station stond vol menschen om de ge redden op te wachten. Wij betuigen hierbij onzen grooten dank aan al onze red ders, die zoo moedig geweest zijn; nog steeds denken wij aait dat vreeselijke uur, dat wij door gemaakt hebben. Nogmaals dui zendmaal bedankt voor al Uw goedheid en Uwe goede verzor ging. Onze ouders betuigen even eens hun erkentelijkheid. Met de grootste dank zenden wij U onze vele groeten. 0 Zondag vertoefde de justitie uitt Middelburg alhier, om ter plaatse een onderzoek in te stellen en ge tuigen te hooren. Maandag kwam Dr. Hulst uit Lei den tot het verrichten van de ge rechtelijke lijkschouwing van de on gelukkig getroffen Verraleweck. Dinsdagmorgen werd hij op het R.K. kerkhof te Groede begraven.

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1932 | | pagina 2