Breskensche Courant 200 50 40 25 Nederland - België. De strijd eener vrouw Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen. FEUILLETON 1 MunduS/'S^n I Raadsvergadering te Breskens, 41ste Jaargang Zaterdag 25 Juni 1932 Nummer 3741 ABONNEMENT: per kwartéal f 1,25; buiten Breskens f 1,40. Buitenland f 6,50 per jaar. Zondagsblad per kwar taal f 0,65; en buiten Breskens f 0,72$Bui tenland f 3,50 per jaar. Verschijnt - iederen DINSDAG- en VRIJDAGAVOND - Advertentien worden aangenomen tot uiterlijk I uur nam. i Uitgave: J. C. LE BLEU, Dorpsstraat 35, BRESKENS Tel. 21 Postrekening 70179 ADVERTENTIËN: ifan l 5 regels f 0,75; iedere regel meer 15 ent. Ingez. mededeelin gen 30 cent per regel. Handelsadoertcntiên bij regelabonnemenl groole kortingTarief op aan vraag verkrijgbaar. GRATIS verzekering voor de abonné's tegen ongelukken, en mei voor de volgende bedragen: gld bij ver lies van een gulden bij levens- 1 /^i 8^ bij dood m* gld bij ver- lange ongeschikt- f Jl J door lies van een hcid tot werken een ongeluk hand of voel w oog auim De risico van bovenstaande verzekering is herverzekerd bij de Ongevallen-Verzekering-Maatschappij „Fatum" te 's-Gravenhage. gld bij ver lies van een duim gld bij ver lies van een wijsvinger y~\ gld bij verlies J J van eiken van anderen vinger door Prof. H. BURGER. O II. In Rotterdam is hoofdzaak het massavervoer van erts, graan en ko len, die rechtsstreeks van het zee schip in het rivierschip worden over geladen of omgekeerd, wat bijna geen handenarbeid vergt. In Ant werpen overweegt het stukgoed, dat in veemen en pakhuizen wordt op geslagen en dat behalve aan de ha venarbeiders, aan tal van andere groepen werk verschaft. Het nieuwe kanaal brengt het massavervoer van Rotterdam over op Antwerpen en neemt daarbij automatisch ook het stukgoed mee. De omvang der ader lating, die Rotterdam door de nieu we verbinding zou ondergaan, is voorloopig niet te schatten, maar de deskundigen houden dit voor een voortschrijdend proces, eindigend met de algeheele uitputting van Rot terdam. Zij meenen, dat de Rotter- damsche reeders die reeds thans ook te Antwerpen kantoren hebben na de opening van het nieuwe ka naal Rotterdam zullen schrappen en hun heele bedrijf naar Antwerpen zullen verplaatsen. Ja de reedersI Maar wie zal zorgen voor de tien duizend havenarbeiders en de vele tienduizenden neringdoenden, die mede van de haven leven? Wat Bel gië vraagt, neen eischt met onver- zettelijken aandrang, is niets meer en niets minder dan de overheveling van Rotterdam's handel en welvaart naar Antwerpen. Deze eisch is on- meedoogend en zou nooit zijn ge steld, indien er jegens den buur man ook maar een greintje vriend schap, ja welgezindheid had bestaan. Twee gronden slechts heb ik ter verdediging van den onmatigen eisch hooren aanvoeren, die echter beide ondeugdelijk blijken. Eerste grond: de eisch zou worte len in het formeele recht, dus in de bepalingen van het verdrag van 1839. In de veelbewogen dagen van het verdragVan Karnebeek paste deze bewering in de door Struycken ge brandmerkte sfeer, waarin de onder handelingen werden gevoerd. Thans wordt zij door niemand meer ernstig genomen. Het verdrag van 1839 spreekt van „tusschenwateren". Ook was dit verdrag geen tijdelijke, maar 47. (Honor Bricht) door L. G. MOBERLY met vertaling van Mevr. De Vry ObreenBreda Kleynenberg. o Ze rilde en met iets gretigs in haar beweging, greep ze naar Guy's ze gelring. Het was bijna, of ze zich aan dien ring vast wilde klampen alsof hij in zeker opzicht deel uit maakte van Guy zelf en haar kon helpen. Zeker kon ze wel met een rijken man trouwen, dat feit was haar vandaag juist al héél duidelijk gemaakt geworden. Henry Upton was rijk, hij was alles, wat je maar kon wenschen en hij had haar ge smeekt met hem te trouwen. Zoodra ze 't wou kon ze zijn vrouw zijn, ze had maar een vinger uit te steken, en hij zou onmiddellijk naar haar toe komen. Als ze gevolg gaf aan zjjn wensch, zou opeens alle zorg een afdoende regeling, een volledige boedelscheiding. Tweede grond: internationaal voe len I Wat den bloei van Antwerpen kan bevorderen, mag niet door ons op enghartige, ik-zuchtige gronden worden gedwarsboomd. Inderdaad; gezond internationalisme beteekent algemeene wederkeerige welwillend heid. Maar dat Rotterdam zou moe ten worden geslacht voor den meer deren voorspoed van België, dit schijnt mij van een zoo verheven beginsel een wonderlijke toepassing. „Internationalisme," schreef Ds. G. W. Melchers tijdens de beroeringen van 1926, „internationalisme heeft met liefde gemeen, dat het niet van één kant kan komen. Het onderstelt wederkeerigheidprecies als de lief de vraagt om en leeft van weder liefde. Zonder wederkeerigheid zijn internationalisme en naastenliefde een gevaar; scheppen zij de kans op uitbuiting van de meest idealis tische partij door de minst idealis tische. En het is dwaas, wanneer men staat tegenover uitgesproken egoïsme, te meenen dat men door toegeven iets bereikt". Er is reden te vreezen, dat deze, ter bemanteling van haar geesteskindje, wederom een beroep zal komen doen op de ge dienstige, maar zeer doorzichtige geesten van Genève, van Locarno, van Oslo. De beide aangehaalde voorbeel den, die met een aantal andere kun nen worden vermeerderd, toonen aan, dat de Belgische staatkunde zich uitsluitend bezig houdt met haar ei gen landsbelang, en dat gevoelsover wegingen ten opzichte van ons, den buurman, haar onbekend zijn. Haar inlijvingspogingen, haar streven naar het opperbeheer op de Schelde too nen aan, dat zij niets liever zou willen doen dan den Nederlandschen leeuw aan den ketting te leggen, naast zijn geketenden Vlaamschen broeder. Haar slaap zou niet wor den gestoord door de kwellende ge dachte, dat de ketting schadelijk is voor het levensgeluk en de gezond heid van den leeuw. Het zou onbillijk zijn, de Belgische regeering van haar gezindheid je gens ons een verwijt te maken. Deze gezindheid is een onvermijdelijk ge volg van de machtsverdeeling in den twee-rassigen Belgischen staat. De Belgische regeering kan geen vriend schap gevoelen voor Nederland en van haar schouders worden geno men en wat nog veel belangrijker was, de teere, jammerende baby ('t gehuil hield nog maar steeds aan) zou kunnen krijgen, wat hij noodig had, evenals haar broer en z'n stum perige vrouw. Henry Upton zou hel pen om 't worstelende huishoudentje weer op de been te krijgen; hij had 'tniet met ronde woorden gezegd, maar er duidelijk op gedoeld. Hij zou zeker alles voor ze doen, wat in z'n macht lag en wat voor haar als een vrijwel niet te torsen moei lijkheid woog, zou voor hem een peulschilletje zijn. Als ze hem trouw de, zouden haar lasten werktuigelijk de zijne worden, en ze zou hem 't geluk geven, waar hij vurig naar verlangde. Met een diepen zucht, keerde ze zich om, naar Guy's portret, dat op tafel stond en ze bekeek 't gezicht met de krachtige trekken, alsof ze verwachtte er een ingeving door te krijgen. „Het is puur egoïsme van me, dat ik Henry Upton niet neem," zei ze zacht voor zich heen, haar blik strak gevestigd op Guy's beeld, „ik ben egoist, „neen" te zeggen, als ik hem gelukkig zou kunnen ma ken. Als jij spreken kon, lieverd, wat zou je me dan raden te doen? het strekt haar tot eer, dat zij geen vriendschap huichelt. De Belgische staatkunde is ge richt op Frankrijk. In deze richting wordt zij gedwongen door den geest van het Walenland, dat veel meer voelt voor Frankrijk dan voor België, en dat zich in het Belgische staats verband alleen schikt onder beding van de volstrekte oppermacht. De Waal wil niets weten van de twee taligheid. Erger nog, hij duldt geen Vlaamsch op zijn grondgebiedgeen school, geen rechtspraak, niets; hoe wel er duizenden Vlaamsche landge- nooten op dat gebied wonen en wer ken. Op Belgische feestdagen tooit hij zijn huis het liefst met de Fran- sche kleuren. Zoo is de Belgische staatkunde niet alleen anti-Neder- landsch, maar door dik en dun Franschgezind, onverbrekelijk saam- geweven met die van Frankrijk. De Belgische-Nederlandsche ver- dragspolitiek draagt hiervan het niet te miskennen stempel. Ik bepaal mij tot twee punten: het Moerdijkkanaal en Antwerpen-oorlogshaven. Een regelrechte verbinding van Antwerpen's dokken met het Hol- landsche Diep is niet alleen een Bel gische, maar ook een Fransche wensch. De heer van Weideren Ren- gers heeft (uit officieuse bron) aan getoond, dat indertijd Frankrijk het graven van zulk een kanaal zelfs als eisch (aan België!) heeft gesteld. Als een ronde draad, zegt mr. Zaayer, loopt sedert 1919 door de geschiedenis van den Rijn het stre ven van Frankrijkom de macht over de heele rivier te verkrijgen. De vroeger zakelijk arbeidende Rijn vaartcommissie is na den oorlog een machtswapen der Fransch-Belgische staatkunde geworden. Zelfs het zeer slap Vlaamsche „Laatste Nieuws" acht het begrijpelijk, dat Nederland beducht is voor de Fransche Rijn- politiek, die zich, door de Rijnvaart commissie en België, in de Rijndelta tracht te doen gelden. Volgens prof. Van Vuuren dagteekent de Fransche opdringeringspolitiek naar de Rijn delta reeds van de middeleeuwen. Maar sedert den oorlog is zij werk zamer en dreigender dan ooit te voren. (Wordt vervolgd). Doe ik er goed aan, me te blijven verzetten, als ik hem gelukkig kan maken en hij zooveel kan doen voor mijn familie? Is 'tgoed, alleen te denken aan wat ik zelf wil, niet aan wat 't beste is voor hen en voor Henry? Ach, kon jij 'tme toch maar vertellen!" 't Gezicht op 't portret keek haar aan, maar geen stem beantwoordde de wanhoop, die haar hart vervulde. Alleen bracht de stilte in haar her innering terug de woorden, die ze 's morgens gelezen had, zittende bij het perk vol stralende bloemenpracht „Laat niets U verontrusten Vertrouw alleen op God". En nu weer kwam er iets van de rust, die over haar gekomen was in 't zonnige park, over haar. „Ik geloof heusch, dat 'tuit egoïs me is, dat ik Henry Upton wei gerde," fluisterde ze 't portret toe, „ik denk, dat jij zal zeggen, dat ik er goed aan doe hem te beloven zijn vrouw te worden, hoewel 't mijn hart bijna zal breken. Maar ik geloof niet, dat 't er op aan komt in hoeverre ik zelf lijd, als ik er anderen maar mee help". Iets kinderlijks was er in de wijze, waarop ze deze woorden stelde, maar Daar heb je het weer:. I een prachffietsi I D2i,D\J Dat zegt nou iedereen op Donderdag 23 Juni. O De heer Vasseur afwezig met ken nisgeving. De Voorzitter opent de vergade ring, waarna de notulen der vorige zitting voorgelezen en onveranderd vastgesteld worden. Ingek. stukken. a. Het gemeentebestuur van West- dorpe verzoekt om adhaesie te be tuigen aan zijn adres aan den Mi nister van Economische Zaken en Arbeid, strekkende tot het weren van buitenlandsche arbeidskrachten. B. en W. stellen voor dit verzoek voor kennisgeving aan te nemen. Dhr. De Kruijter: Voorzitter, ik zou het verzoek wel willen steunen. Er zit toch iets goeds in. Het is altijd beter dat het werk gedaan wordt door menschen van hier dan door vreemden. Voorzitter: Daar ben ik het niet mee eens. Als wij die vreemden gaan weren, volgen er natuurlijk te genmaatregelen. En zoo komen we van den regen in den drop. Uw eigen partijgenoot Hiemstra heeft pas in de Tweede Kamer gezegd, dat op dit gebied groote voorzichtig heid geboden is. Dhr. De Kruijter: Maar het schijnt dat in België reeds maatregelen in dien geest genomen zijn. Voorzitter: Het is in een speciaal geval natuurlijk mogelijk, maar een algemeene maatregel kan het niet zijn. Dhr. De Kruijter: Bovendien, als er een conflict uitbreekt, komen bui tenlandsche werkkrachten het werk doen. Voorzitter: Dat neemt niet weg, dat al dergelijke maatregelen, als contingenteering, wering van werk krachten enz. uit den booze zijn. Het voorstel van dhr. De Kruijter om wel adhaesie te betuigen, wordt er was iets werkelijk kinderlijks in Honor's natuur; echter toen ze haar besluit genomen had toen ze ten laatste beslist had tot de daad van zelfopoffering, kwam een groote vre de over haar en opnieuw kwamen deze mooie, oude woorden tot haar: „Alles is vergankelijk, Geduld overwint alles. Vertrouw alleen op God". O HOOFDSTUK XX. Een verrassing. „Hè, dat is nog eens een heerlijke verrassing 1" Het was Lettice, die dezen uit roep slaakte en met een blijden blik keek ze op van den brief in haar hand, naar Dorothea, die de trekpot hanteerde. Ze zaten aan 't ontbijt, met de ramen wijd open, om maar zoo veel mogelijk zon en frissche lucht binnen te laten stroomen; 't uitgestrekte landschap, waar ze 't volle gezicht op hadden, lag ge sluierd in den wazigen mist van een Septembermorgen, terwijl een zacht koeltje de geur van dennen en hei naar binnen woei. „Honor gaat trouwenl" vervolgde verworpen met de stemmen der hee- ren De Kruijter en Notebaart voor. Dhr. Brand stemde tegen omdat hij een dergelijke maatregel ook ge vaarlijk vindt. Evenwel, voegt hij erbij, moet ik er den voorzitter op wijzen dat hij bij de aanhaling van Hiemstra niet volledig is geweest. Deze toch heeft er tevens bij ge zegd, dat de lage loonen van de buitenlanders een gevaar voor onze werkkrachten zijn. De Voorzitter heeft dat in zijn ver slag niet aangetroffen. b. De zwemvereeniging Schelde- stroom vraagt een subsidie van f 200 op bepaalde voorwaarden aan. B. en W. merken hierbij op: Hoe sympathiek wij tegenover het stre ven der vereeniging staan, toch mee nen wij, dat althans dit jaar, om finantieele redenen, afwijzend be schikt moet worden. Voorzitter: Verlangt hierover ie mand het woord? Dhr. Carels: Ja, meneer de Voor zitter, ik zou graag willen weten, wat uitgetrokken is voor lichamelijke oefeningen. Voorzitter: f 100. Dhr. Carels: Gezien het feit, dat die lich. oefening alleen bestaat in korf- en voetbal, die ook na school tijd voldoende beoefend worden, zou ik willen voorstellen, dat bedrag over te brengen. Het leeren zwemmen is toch niet zonder belang. Voorzitter: Ik voel er wel wat voor, al ben ik het misschien niet geheel met u eens. Maar we kunnen de huur van de weide niet ineens opzeggen. Terwijl de wet het geven van lich. oefeningen voorschrijft. Dhr. Carels: Dat is goed, maar het kan toch niet de bedoeling der wet zijn, dat alleen korf- en voetbal gegeven wordt. Ik zou dus graag zien dat bij het afloopen der huur B. en W. eens nagaan, of er geen andere oplossing te vinden is. Voorzitter: Daar is geen bezwaar tegen. Dhr. De Kruijter: Is het niet mo gelijk, dat de V. V.V. die subsidie geeft? Voorzitter: Daar hebben wij niets mee te maken. Dat is een zaak voor V.V.V. Dhr. Brand: Ik kan nu nog moei lijk mijn standpunt hieromtrent be palen en zag liever eerst de werk verschaffing behandeld. Namens mijn fractie stel ik voor punt 12 te be- Lettice. Al in maanden en maanden had ik niets van haar gehoord en nu schrijft ze me een kort briefje om me mee te deelen, dat ze over eenige weken zal gaan trouwen met een mijnheer Upton. Ik herinner me niet, zijn naam ooit gehoord te hebben. Ik ben benieuwd, wie hij is en hoe Honor aan hem komt". „Hoe komt 't dat je al dezen tijd zoo weinig van haar hebt ge hoord?" vroeg Dorothea. „Och, u weet, we schreven elkaar nooit veel, vroeger spraken we el kaar geregeld in de stad, maar aan schrijven schenen we geen van bei den toe te kunnen komen. Eigenlijk dacht ik, dat er iets bestond al was 'tdan niet een formeel engagement, tusschen haar en haar chef, mijn heer Martin, maar zeker ben ik er niet van. Nadat hij weg is gegaan, heb ik er eigenlijk niets meer over gehoord, 't Moet nu al een heelen tijd geleden zijn, sinds ze 't bericht kregen van zijn dood. Maar hoe 't zij, ze trouwt nu met mijnheer Up ton, in alle kalmte, zooals ze schrijft. Ze schrijft anders zéér weinig op getogen, een erg sober briefje, er spreekt totaal geen blijheid uit. Ik hoop, dat ze gelukkig is 't is zoo'n buitengewoon lief iemand". .(Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1932 | | pagina 1