r Breskenssche Courant TWEEDE BLAD Zaterdag 22 November 1930. No. 3583. VOOR DE JEUGD. J2>\vaip\\xtta&e. van de van vci\evessan\e ipacjuia. i ^gxiax ^a&eve^Vx Musicus en tevens staatsman. Een jeugdherinnering van Mevr. Natalie von Behaim. o Op 18 Nov. 1.1. werd Pade rewski. de geniale componist en klavierkunstenaar 70 jaar Is het mogelijk - kan het waar zijn Vliegt de tijd dan zóó snel voorwaarts En zou dit alles reeds zoo langen tijd geleden zijn Zijn wij dan allen oud geworden En toch - was het niet gisteren, dat ik hem zag? Een grijsaard zou hij zijn! Hij, de man, die mij nog zoo duidelijk voor oogen staat een .toonBSIld. van im- poneerende mannelijkheid, een slanke, jonge figuur met zijn opvallend gelaat en zijn diepglanzende, fascinee- rende oogen? Hij zou een grijsaard zijn? Ik moet het wel gelooven een droevige gedachte, want het doet mij eraan denken dat ook ik geen jong meisje meer ben en dat de tijd, waarin ik zoo geheel 'en al in den iongien maestro opging, reeds lang, lang gele den is. Deze tijd, waarin zjch ook de volgende kleine episode afspeelde, die zulk een diepen indruk op mij naliet. riet was in Straatsburg. Ik studeer de muziek'en was reeds in het vijfde semester zonder eigenlijk bijzondere vorderingen te hebben gemaakt. Ik werd zóó moedeloos, dat ik al met het plan rondliep de studie op te geven, daar jk aan mijn talent begon te twijfelen. Toen kwam er een nieuwe, onbe kende leeraar op het conservatorium en deze wist reeds door zijn persoon lijk optreden de geest der school nieuw leven in te gieten. Ieder moest beken nen: deze mensch was het bezit van de muziek en de muziek was zijn bezjt! Zijn invloed bracht een opleving onzer verslapte talenten teweeg. Ook ik werd door dit verterende vuur medegesleept. Een nieuw krachtsgevoel doorstroomde mij, ik kreeg plotseling anjmo in de studie en de muziek kreeg een groo- tere beteekenis voor mij dan ooit tevo ren! De jonge, Poolsche leeraar, wiens verschijning een frisschen luchtstroom in de muffe conservatoriumlucht bracht, had ook plezier in mijn ijver; hij hield zich met mij meer bezig, dan met an denen en spoedig kwamen wij op zeer vertrouwelijken voet met el kaar. In deze periode werkte ik met een enorme geestdrift. Ik deed mijn °\Jos'}e &e C^a\er. Vosje.de roodbruine kater, was door een bijzonder toeval bij ons gekomen. In een andere stad zagen wij het hog blinde diertje ]n het water ljggen, waar men het had willen verdrinken. Het leefde nog en wij namen het mee op de lange treinreis naar huis. Het leer de daar zuigen op een zuigflesch tot dat het groot genoeg was om vast voedsel te krijgen. Toen moest het ook teeren, zindelijk te zijn, want het had geen moeder om hem dat bij te bren gen. Het was een vlug en lenig dier tje, altijd even speelsch. Zijn roode Vacht leek werkelijk wel iets op een uiterste best zijn verwachtingen niet te beschamen Zoo was het dus in den beginne een mooie, ideale band, die leeraar en leerling verbond. Helaas, dat mocht niet lang duren! Ik was joqg en had een romantische natuur. De vereering. die ik voor den leeraar, voor den kun stenaar Paderewski voelde, werd op zijn persoon overgebracht. Ik was ver liefd. Ik weet niet, of hij het reeds direct bemerkte, in ieder gevat" verried hij niets hij bleef dezelfde in zijn hou ding tegenover mij dezelfde broe derlijke vriend, die hij steeds voor mij was geweest. En het kan misschien als bewijs voor zijn later zoo onrecht vaardig betwiste menschenkenn;s die nen dat hij in dien tijd voor 'mij, het onervaren, jonge ding nog goedaardi ger en zachter was, dan voorheen. Hij meende het zeker goed met mij hij wist, welken invloed hij op vrouwen uitoefende, ,ia hoe gevaar lijk" die invloed kon zijn en 'hij was verstandig genoeg, om mij dit te besparen. Hij wilde niet, dat zijn leer linge hem lief kreeg Jk echter leed onder dezen toestand hoe langer hoe meer. Het kon niet uitblijven mijn ijver, mijn interesse in de studie verslapte opnieuw, nu echter door een andere oorzaak Ik was doodon gelukkig! Niets kon mij meer op- vrooüjken en ik weet niet, waarop dit alles tenslotte zou zijn uitgeloo- pen, had mijn roman niet plotseling een onverwacht einde gevonden: Paderewski verliet Straatsburg! Ik kwam mijn smart te bo- vert. Zoo verliepen er vele jaren. Ik huwde en de onbekende leeraar van het Straatsburger conservatorium werd een virtuoos van wereldvermaardheid. Zijn carrière kon ik aan de hand van de persberichten met vreugde en trots volgen. Want al had ik mijn liefde voor hem betrekkelijk vrij spoedig we ten te overwinnen, de stralende per soonlijkheid van dezen wondermensch bleef steeds mijn volle belangstelling trekken. Toen ontmoette ik hem plotseling in Parijs in een gezelschap. Ik herken de hem onmiddellijk; hij herinnerde zich mij eerst, toen ik met hem 'over Straatsburg begon te spreken. De bc- toovering die hijzelf verbroken had kwam opnieuw over mij, nu nog ver sterkt door den glans van zijn we reldroem. Wij ontmoetten elkander toevallig nog dikwijls nadien. Dan hielden wij lange gesprekken en kwa men tenslotte ook op de politiek. Hier kwam de eerste teleurstelling voor mij, welke mijn vereering voor den meester eenigszins bekoelde. Pade vossenhuid. Hij was heel aanhanke lijk en als hij een welverdiende tik kreeg voor het bevuilen van de ka mer, was hij blij, wanneer wij niet boos meer waren. Maar wanneer èen van ons hem zonder reden sloeg ot 6chopte. bleef hij dagen lang mokken en liep dien bepaalden persoon uit den weg. Daarvoor verdween hij zelfs van zijn plaatsje bij de warme kachel en dan duurde het heel lang, voordat Vos je het onrecht vergeten was. Rauw vleesch was zijn lievelings gerecht. Als dè slager kwam, was hij niet meer te houden. Hij wist wel, idat de afgesneden spiertjes en velletjes voor hem waren. Wanneer hij het vleesch- mes hoorde aanzetten, holde hij uit het verste hoekje van den tuin naar de keuken. Maar hoe snoeplustig hij ook was, nooit zou hij vleesch stelen, als het <h em niet gegeven werd. Als hij al eenj in zijn jeugd zoo onopgie- voed1 was om met uitgestrekte poot jes naar de vleeschschaal te grijpen, was een waarschuwend roepen van zijn naam genoeg om hem weer netjes op den grond te laten zitten. Wanneer zijn trillend rose neusje verleidelijke geuren uit de eetkamer rook, liep hij schijnbaar toevallig daarheen, maar als hij dan zijn naam hoorde, keerde hij zich om met een snuit waarop duide lijk de beleedigende onschuld te le rewski wlas altijd óók toen irt Straatsburg een vurig patriot ge weest. Hij was op en top een Pool. Zijn natie vormde toen nog geen zelf standige staat zij was verdeeld on der verschillende landen. Dat hij zich desondanks Pool" voelde en geen an der Vaderland erkende al was zijn geboortegrond dan ook door andere landen geannexeerd, is vanzelfsprekend. Maar nooit had de jonge, Poolsche muziekleeraar actief aandeel genomen in de- Poolsch-nationaljst;sche politiek! Van nu af aan begon die onzalige periode in zijn leven, waarin hij zich met hartstocht op de politiek wierp, die zoo weinjg te vereenigen was met alles, wat ik in hem zoo had vereerd. Ik gaf hem openhartig mijn meening hierover te kennen. 'Hij antwoordde slechts.' „Gij kunt dat niet begrij pen!" Er verliep eenigen tijd, voordat wij elkaar na dit kleine voorval terugzagen. Ook ditmaal kwam hoewel wij bei den dit thema trachtten te vermijden het gesprek ongemerkt op de po litiek. Hij wond zjch op. Hij kwam in vuur voor zijn Vaderland, voor Po len. En toen in zijn geestdrift sprak hij harde woorden, die regelrecht tegen Duitschland waren gericht. Hij wist, dat het mijn vaderland was. Hij wist hoe gekwetst ik mij moest ige- voelen. Deze persoonlijke beleediging had ik hem echter nog kunnen ver geven; onvergeeflijk vond ik het daar entegen, dat hij, die zijn studie's in Benijn en weenen had voltooid, zich liet verblinden door zijn kleingeestigen, zelfs onwaardigen haat. Het was ons laatste samenzijn. Enkele jaren later trok de pianist Ignaz Paderewski, na een ijverige Poolsch-propagandistische actie, in ge zelschap van een aantal Engelsche offi cieren het was in December 1918 Posen binnen, waar hij door het Pool sche volk werd toegejuicht. Op 16 Januari 1919 werd hij ge kozen tot minister-presj|dent van den zelfstandigen Poolschen Staat. Wat mij met hèm en zijn levens loop nog verbond, was bij het begin van zijn politieke carrière met één slag verbroken. Ik had Paderewski slechts lief gehad als mensch en kun stenaar En hèm wijd ik dan ook de ze woorlen nu hij 70 jaar wordt. (Nadruk verboden). Reeds meer dan een jaar spreekt men van de nieuwe film van Charlie Chaplin: „City Ljghts" en over de ge- heele wereld wachten pers en publiek er op>i zonder dat Charlie zich haast met het afmaken van de film. Toch is rut de film vertoond en wel iri beslóten lering te New York. Het bleek op het daarop volgende dinier voor de zooveelste maal, dat Chaplin een hardnekkige tegenstander van de klank film is. Zijn houdjhg zal zich ook in de toekomst wel niet wijzigen. Zijn laatste film bevat dan ook geen woor den of dialogen, slechts gesynchroni seerde muziek ter begeleiding. En zelfs op dat gebied vertrouwt Chaplin al leen zichzelf. Hij is zelf musjcus en speelt viool en orgel; hij heeft dan zen was. Dan ging hij gewoonlijk aan de deurpost staan, die hem speciaal was aangewezen voor het scherpen van zijn klauwtjes en al krabbend keek hij dan verwijtend op naar de wantrou wende menschen. 'Zoo hoog dé eetkamer in zijn ach ting stond, zoo weinjg voelde hij voor zijn slaapkamer, een niet langer ge bruikte dienstbodenkamer op zolder. De eenzaamheid en het gemis van menschen om zich heen beviel hem niets, 's Zomers sliep hij in "den tuin of in een hooiberg ;n de buurtden volgenden morgen was de geur van het hooi nog niet uit zijn vachtje verdwe nen. 's Winters bleef hij in de huiska mer tot het bedtijd was of tot ide laatste van het gezin thuiskwam. Zoo lang er nog iemand ontbrak, voelde hij zich veiljg, maar wanneer hij den laatste hoorde thuiskoimen, verdween hij als een haas. Als wij dan |het zoe ken opgegeven hadden en het huis don ker was, kwam hij weer te voorschijn, zocht een zacht en warm plaatsje op en snorde van plezier, omdat hij de menschen te slim was afgeweest Vosje leerde al gauw onze kennissen van elkaar te onderscheiden. Hij ont week iedereen, die hem wilde plagen. Kinderen, die met hem gespeeld had den, moedigde hij telkens opnieuw aan tot grappen. Als hij zich op zijn nach ook zelf de muziek voor zijn film 'ge schreven. Eenigen tijd geleden meldden groo- te Amerikaansche bladen, dat Charlie Chaplin, Douglas Fairbanks en John. Gilbert zjch met elkaar geassocieerd hadden voor het procudeeren van stom me films. Is dat bericht juist? Men zou het wel denken, want de betrok ken kunstenaars hebben het niet te gengesproken. Intusschen blijft Chaplin ook in het op klankfilms verzotte Amerika de groo te kunstenaar, wiens roem en popula riteit niet verminderen. .Onlangs gaf de eentgenoote van den rijksten ban kier te Philadelphia een groot diner ter eere van Chaplin. Deze heeft een hekel aan diners en partijen, doch in dit geval kon hij niet goed weigeren. Op den betrokken avond wend hij "door een vriend in zijn hotel afgehaald. „Neen," zei Chaplin, „ik kan niet gaan, het maakt me ziek". De vriend wist, welke hooge autoriteiten waren uitgenoodigd en trachtte hem daarom tot rede te brengen, maar tevergeefs. Plotseling bleek Chaplin verdwenen te zijn. Hij vond hem terug in zijn /slaap kamer, waar hij te bed lag en piet zwakke stem zei: „Zie je wel, ik ljg te bed, ik ben nu al ziek". Toen de dame dat hoorde, was zij doodongelukkig. De uitgenoodjgde au toriteiten keken haar ,scheef aan en men nam het haar kwalijk. Maar de avond kwam toch zonder groote moei lijkheden om. Eu den volgenden dag kon men in alle kranten lezen, dat Charlie Chaplin zat aan de rechterhand van Mevrouw de bekoorlijke echtgenoote van den 'bekenden ban kier. Geen der journalisten had de waarheid durven schrijven, want zij had het hun nooit 'vergeven. En omdat haar man zoo'n buitengewoon rijke bankier was, enfin Een bekende schrijver zocht Charlie eens op in zijn villa te Hollywood en vroeg hem o.a. „Heeft u wel eens ge schenken gekregen van onbekende be wonderaars Als antwoord bracht Charlie hem in 'een kamer, die op een warenhuis leek en 'zeide: „Kijk eens hier, dat zijn allemaal geschenken''. „En aan welk geschenk is u het meest gehecht?" vroeg de bezoeker. Chaplin ging naar een vitrine vol hor loges en haalde er een groot gouden horloge uit met de woorden: „Dit, want dit is het meest orjgineele ca deau, dat ik ooit gekregen heb en te vens een bewijs voor mijn populari teit". En hij vertelde de geschiedenis van het horloge: „Hoewel ik verscheidene automo bielen bezit, ga ik toch liever te voet of met de tram. Dat zijn mijn studie reizen: als filmacteur moet ik veel on der de menschen komen om hen te leeren kennen. Zoo zat ik ook eens in de ondergrondsche itram op een zeer druk uur; elk plaatsje was bezet. Thuisgekomen voelde ik iets zwaars in mijn zak en merkte tot mijn groote verbazing, dat het dit horloge was. Zooals u ziet is het van goud en zeer kostbaar. Ik had er geen idee van, hoe het in mijn zak gekomen was, en liet het door mijn secretaris naar het politie-bureau brengen. Daar (dacht men oorspronkelijk, dat ik het heele geval had geënsceneerd voor de reclame. Ik kon het echter enkele dagen later be wijzen, dat het mij niet om reclame te doen was geweest, want ik ont telijke zwerftochten bezeerd had, toon de hij ons en eventueel deelnemend kennissen onder klagelijk miauwen hel pijnlijke pootje. Hij wist, dat wij ze ker medelijden met hem zouden heb ben en hem tot troost wat lekkers zouden geven. Maar wanneer de wond genezen was, vergat hij, welke poot het geweest was en toonde ons de ver keerde. Na het verdiende lachsucces trok hij zich beleedigd terug. Hij was vreeselijk jaloersch op een mooien, groofen jachthond, die dik wijls bij ons op bezoek kwam en al tijd bewonderd en aangehaald werjd. Wanneer de dieren alleen gelaten wer den, brak er een helsch lawaai uit Het eindresultaat was, dat de hond met hangenden kop en de staart tus- schen de pooten het heele huis door liep, achterna gezet door het veel klei nere katertje met 'trotsch opgeheven kop en rechtop staande, dikke staart De indringer kon Vosj^ niet om den tuin leiden, door een omweg te ma ken; pas wanneer hij het huis verlaten had, keerde Vosje terug, trotsch op zijn overwinning. Toen hij 'groofer werd, maakte hij pok visites bij de katten irt de na burige tuinen, burige tuinen. Wanneer wij hem op zoo'h tocht riepen, draaide hij wel zijn kop om, als teeken, dat hij om gehoord had, maar ondanks ving een brief, die ongeveer als volgt luidde: „Geachte Heer Chaplin! Dezen brief wordt u geschreven door een beroeps-zakkenroller. Een paar dagen geleden werkte ik in de ondergrondsche tram. Ik had 'juist een gouden hor loge uit den zak van een dikken, prot- serigen heer gehaald, toen ik u op merkte. En omdat ik uw kunst zeer bewonder, besloot ik, u het horloge dadelijk cadeau te geven. Ik liet het daarom in den zak van uw jas glijden. Het zal mij aangenaam zijn, wanneer u dit geschenk met evenveel genoe gen aan wilt nemen, als waarmee het u gegeven werd". De politie vond echter nóch den dief, nóch den oorspronkelijken bezit ter van het horloge. En toen het voor geschreven jaar voorbij was, werd het ,,gevonden voorwerp" automatisch mijn eigendom. In het dagelijksch leven beschikt Char lie Chaplin over denzelfden humor, die ons m zijn films zoo treft. Een van zijn vrienden vertelde, dat hij op zekeren dag met hem door de straten van Los Angeles wilde wandelen, zonder direct herkend te worden. Hij zette een pet scheef op, diep over de oogen ge drukt, liet zijn broek tot op den grond hangen, liep eenigszins gebogen en had een sigaret in den eenen mond hoek. Hij zag er werlcelijk uit als honderden jongens in de straten van Los Angelos, die daar rondloopen of van hun werk komen. Zijn vriend meen de, dat het publiëk hem toch wel zou herkennen. Chaplin was echter zéker van niet. Al wandelend verzon bij een fantas tisch verhaal van een baas, die hem slecht behandeld had. „Als hij mij de volgende week geen opslag geeft, ga ik weg, hoor je, dan ga ik wtej|!w En hij herbaalde verscheidene keeren: „en ik heb tegen de gedelegeerde ge zegd, mijnheer de gedelegeerde! dat is niet zooals het behoort". Hij imi teerde werkelijk de stemming van den jongen man, wiens houding, kleeding en stem hij aangenomen had. Zijn stem trilde van boosheid. Op een hoek van een straat bleef hij staan luiseren naar een socialist, die op een zeepkist een redevoering stond te houden. En niemand riep zoo luid als Chaplin zijn bijvalsbetuigingen: „Ja, ja, dat is waar nou nog mooier hij heeft gelijk!" Zijn vriend had nei ging om te lachen, zoo-goed was-de imitatie. Toen Chaplin van dat spelletje ge noeg had, ging hij met hem in pen klein café zitten èn vertelde hoe hij ook eens incognito naar San Francis co gereisd was om een prijs te krij gen als de beste imitatie van Charlie Chaplin in een concours, dat door een groote film-maatschappij was uitge schreven. „Ik zelte mijn gewone bolhoedje op, trok mijn oudste broek aan en nam het korte wandelstokje mee. Ik heb mijn uiterste best gedaan, maar ik) heb zelfs niet den troostprijs kunnen bemachtigen. Die den eersten prijs kreeg, was gewoonweg miserabel. Als de menschen me zóó zien, is dat wer kelijk ut iet vleiend voor mij. dat verdween hij, zonder verder op ons te letten. In de lente bleef hij dikwijls lang weg, eenmaal zelfs we ken. Toen hij terugkwam, was hij vuil en imager geworden, een zielig hoopje ellende. Hij at en sliep toen ongehoord veel en al gauw was hij het zelfde goeddoorvoede dier van vroe ger. Eens ving hij een uit het nest ge vallen vogeltje, doch toen kreeg hij een afstraffing, die hij zijn leven lang niet meer vergeten heeft. Daarna heeft hij de vogeltjes ook steeds ongemoeid gelaten. Hij „schold" wel op ze, maar raakte ze niet aan; als ze te veel lawaai maakten of .te dicht in zijn buurt kwamen, keerde hij zich met een gebaar van verachting om. Soms flikkerde in zijn oogen wel de jacht- lust van het roofdier op, maar hij was uitsluitend door menschen en niet door een kattemoeder opgevoed; daar om wist hij zich te beheerschen. Blijk baar liet hij de vogels niet alleen met rust, als wij het zagen; anders zouden zij niet zoo rustig blijven Zit ten, als Vosje zich vertoonde; voor de andere katten vluchtten zij ver schrikt. (Nadruk verboden)»

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1930 | | pagina 5