Breskenssche Courant TWEEDE BLAD Een lange winterte verwachten Zaterdag n October 1930. No. 3571. \xv\evessaxv\e ipacjuva. j| ^\mer'\VaatvscVe VOOR DE JEUGD. De wijze Papegaai en de brutale Roover. van de van New York, October 1930 Het is 's morgens zes uur. Meedoo- genloos ratelt de wekker. Ik zou hem wel tegen den muur kunnen gooien! Maair dat helpt nietsik moet er uit Op het nachtkastje ligt mijn scheer gerei al klaar en mijn kleeren liggen voor het grijpen over een stoel. Eerst naar de badkamer! De koude douche maakt- me helder wakker. Dan schiet ik in mijn kleerenik haal mijn bed af, en hang mijn pyama in de kast, om mijn hospita dat werk te besparen, en ik maak, dat ik wegkom. Een kille herfstmorgen slaat me tegemoet. Flushing, de voorstad van New York, waar ik woon, begint al wakker te worden. In verschillende huizen hoor ik wekkers afgaan, zie ik het licht aanknippen in de badkamers. Enkele menschen, die evenals ik per trein naar New York moeten, zijn al op straat. Flushing ligt n.l. nog een uur sporens van de City. Op een drafje gaat het naar de subway, de ondergrondsche spoorbaan. Naast het station is een cafeteria, een automatisch buffet. Men neemt plaats aan een lange tafel en met de hoed nog op het hoofd, slikt men zijn twee broodjes met een kop koffie naar binnen. Na mijn tien dollarcenten betaald te hebben, ga ik naar de sub. Om mij heen zie ik allemaal moede! grauwe gezichtenmannen, die zwaar voortloopen, meisjes met donkere krin gen om de oogen. In den trein zitten zij zoo gemakkelijk mogelijk en trach ten nog wat slaap te krijgen. Flet een tonige gerammel van den trein het schemerige licht dat door de morgen nevels heenbreekt, maken de rit ook al niet aangenamer. Op elk station komen er menschen bij en al spoedig is elk plaatsje bezet. De menschen staan als sardientjes op elkaar gepakt. Maar nu blijkt de goedige aard van de New Yorkers. Niemand moppert, als zijn buurman met een luid „Oh, pardon me," op de teenen trapt. Het spreekt vanzelf, dat men andermans ellebogen tegen zijn maag of ribben voelt stom pen daar let men al niet meer op En telkens klinken lachsalvo's op, als de een of ander, die al te erg in höt nauw komt, daar een droog-komieke opmerking over maakt. Langzamerhand gaat de slaperigheid over. De nieuwe werkdag is niets on aangenaams meer. maar een simpel feit, waarbij men zich neerlegt. Het is een dag, waarop men zijn plicht heeft te doen tot vijf uur 's namiddags en waarop telkens precies zoo'n dag volgt, totdat het weer Zaterdag is, betaal- ig, de mooiste dag van de week! Ik ben nu waar ik wezen moet. Even een nevig gedrang, en dan sta ik buiten den trein, en wel dadelijk in het station, waar ik mijn werk moet doen. Ik ben n.l. inspecteur-ingenieur bij de B.M.T. (Brooklyn-Manhattan- Tiransfer) en moet de twee groote elec- trische centrales en de 23 ondersta tions van die maatschappij nagaan, zoo dra een of ander toestel niet meer veilig werkt, de fout herstellen, zoodat er geen stoornis komt in het bedrijf buiten op de baan. Het werk is niet bepaald moeilijk- maar men moet zich neerleggen bij de eentonigheid ervan en bij het totaal ontbreken van alle kans op promotie. Maar juist dit werk vormt een bijzonder soort menschen en Kankeraars zwijgzame menschen en droomersdie jaar in, jaar uit op hun post staan en de machines bewaken. Ik maak de ijzeren deuren van het „substation" open. Een belletje waar schuwt onmiddellijk de stationchef, dat er iemand is binnengekomen. Hij kijkt nauwelijks op van zijn krant. De be groeting gaat heel eenvoudig. Men roept „Hallo!" tenminste als men niet te lui is om zijn mond" open te doen; want in dat geval kan men ook volstaan met liet dichtknijpen van het rechter oog of het opsteken van een hand. Ik ga in de garderobe; iedereen heeft daar zijn kastje voor wasch- en scheer- gerij met een handdoek, een kleeren- hanger voor zijn pak en leesten voor zijn schoenen. Iedere arbeider komt er binnen als een heer, onberispelijk ge kleed en geschoren, en komt er aan liet eind van den werkdag ook weer precies zoo uit. Voor het werk doet hij een heel oud pakje aan en de oudste schoenen, die hij heeft. Hij zal. er niet aan denken, een vuil werkje te doen, zooals machines schoonmaken en olieën, zonder dikke leeren handschoe nen. Deze zijn trouwens niet duur; zij kosten maar één dollar, zoodat ie dereen ze bekostigen kan. Door al de ze dingen is de levensstandaard van een Amerikaansche arbeider veel hooger dan die van zijn Europeesche collega En dan moet men de mooie woningen zien met radio, badkamer en garage men moet hem 's avonds zien rondtoe ren in zijn auto en zien uitgaan naar de bioscoop of schouwburg, zonder dat liij zich eerst moet afvragen, of hij het geld ervoor wel kan missen! Daar door blijven de menschen hier ook zoo optimistisch. Zij beginnen klein, sparen eerst voor hun radiotoestel, dan voor hun auto en tenslotte voor een klein- eigen huisje. En iedereen is ervan over tuigd. dat hij het nog eens zoo ver zal brengen, zooals trouwens elke Ame rikaan van zijn geluk overtuigd is en niet verwonderd zou zijn. wanneer hij op een goeden dag als millionair zou opstaan Daarin ligt ook de oorsprong van de werkkracht en werklust van het land. Hier voelt de arbeider zich geen slaaf, maar een ondernemer in het klein. Als hij flink is en zijn werk goed doet. helpt hij daarmee zichzelf en niet alleen de zaak, waarbij hij is aangesteld. Want als er goed gewerkt wordt, wordt er een grooteren omzet bereikt. Daardoor wordt de kostprijs echter lager en de inkomsten der ar beiders stijgen, hetzij door een grati ficatie. die aan het eind van het jaar wordt uitgekeerd, hetzij door een loons- verhooging, want de firma's staan op liet juiste standpunt, dat goed werk met lust en liefde moet worden ver richt en dat dat alleen mogelijk is, wanneer er ook een financieele beloo ning tegenover staat. De derde manier om de inkomsten der arbeiders te ver- lioogen. zou bij ons heel wat hoofd schudden veroorzaken. De werklieden van een firma kunnen de aandeelen daarvan koopen tegen den laagsten prijs en zoo heeft eigenlijk elke ar beider belang bij een groote omzet en een hoog dividend op het eind van liet jaar. Bovendien stellen de Ameri kanen levendig belang in alles, wat op de beurs gebeurt, en het nagaan van de beursberichten - watching the market" - vult het grootste deel van den avond. Geen wonder dan ook. dat de Ame rikaan het liefst kranten leest. „Hoe staan vandaag uw papieren is de eerste vraag, die mij gedaan wordt, als ik de garderobe verlaat. En nu begint een Öitvoerig verhaal over de kansen der verschillende firma's en het is on gelooflijk. hoe goed de menschen op de hoogte zijn van den omzet, de nieuwe resultaten en verbeteringen van de zaken, waarbij zij geinteresseerd zijn ,Hoe staan vandaag de General Mo tors?" „Twee punten lager". „Ik heb het je immers wel gezegd, dit jaar is het niets gedaan met de automobie len. De productie van Ford is terug- geloopen met 1,3 millioen wagens". ,En de Edison Company?" „Die heeft 400 teekenaars in Brooklyn ontslagen". Zoo wordt al het nieuws besproken. Intusschen is het tien uur geworden „Laten wij nu eens naar baas Smithy gaan". Dat is de stationschef, die Smith heet. De werklieden noemen elkaar en den baas dikwijls bij den voornaam en zelfs wel bij een bijnaam, waardoor alle kruiperij verdwijnt en hij niets anders is dan de oudere collega van zijn ondergeschikten. De tucht heeft hieron der echter niet te lijden, integendeel en ik heb ook nooit achter zijn rug hoonende of stekelige opmerkingen liooren maken. Nu kleedt hij zijn be velen altijd in den vorm van een ver zoek: „Wilt u dit of dat voor mij doen wat meer succes heeft dan „Ga dat dadelijk doen!" Zij gaan dus naar Smithy en die brengt zijn reusachtig lichaam in be weging. Hij is bijna 2 M. lang en weegt 218 pond. Wij vragen hem welke machine onder handen genomen moet worden. Die wordt nu tot twaalf uur gereinigd, geolied en uitgeprobeerd, dat het een lust is. Dan is het tijd voor de lunch. De arbeiders wasschen zich, ver wisselen hun kleeren en gaan eendrach tig met hun bazen eten. Kwart voor eenen zijn zij weer terug, maar dan hebben zij meer tijdzij gaan gezellig bij elkaar zitten, praten en lezen de krant. Om twee uur gaan ze weer aan het werk. Weer worden er machines onderzocht; we gaan na. of de stroom en de spanning juist worden aangewezen en of de isolatie in orde is. Iedere schroef wordt aangedraaïdi. iedere veer geolied, ieder hoekje schoongemaakt. Het werk is niet moeilijk, maar we zijn er ten volle voor verantwoordelijk en owee. als er iets over het hoofd gezien wordt en door onze schuld een storing ontstaat. Dan zouden wij op staanden voet wor den ontslagen en niemand zou iets voor ons kunnen doen. Om vier uur moet onze machine weer in het bedrijf worden ingescha keld. Wij deelen den stationschef mede, dat alles in orde is. Nu moeten wij nog een schriftelijk verslag uitbrengen over het werk, dat wij gedaan hebben over den toestand, waarin wij de ma chine gevonden hebben, wat eraan ver anderd of vernieuwd is en dan hef belangrijkste, de conclusie: ready for service, met onze beide handteekenin- gen. Het verslag wordt naar de een trale gebracht en wij krijgen alvast onze orders voor den volgenden dag. Intusschen is de volgende ploeg ar beiders al aangekomen, die om vijf uur het werk moet overnemen. Den chef wordt meegedeeld, dat het werk is overgegeven en met een vroolijk „good night" valt de poort achter ons dicht. Daarmee is meteen de werkdag afgeloopen en opgewekt wandelen wij naar buiten in de avondlucht, om er gens een goed „dinner" te gaan nutti gen. (Nadruk verboden). De voorspelling van de weersgesteld heid gedurende een bepaald seizoen, is van het grootste belang voor alle takken van handel en 'industrie. Toen korten tijd geleden van uit Duitschland de voorspelling kwam, dat de winter dit jaar reeds vroegtijdig zou inzet ten, kon men met recht beweren, dat het instituut, dat tof deze publica tie overging, een even gewichtige als gevaarlijke schrede heeft ondernomen, Zij moet daarmede rekening houden dat tallooze bedrijven op zulk een voorspelling maatregelen voor den aan staanden winter baseeren. Zoo speelt b.v. bij de aardappelvoorziening van de groote steden, de aard en de lengte van een winter een groote rol. Ook voor de kolenverzorging en voor de aanne mers van bouwwerken is dit vraagstuk van doorslaande beteekenis. Een vroe ge winter beteekent, dat in October reeds krachtige nachtvorsten optreden en dat November reeds periodes van dagvorst en zelfs sneeuwval kent. Ver leden jaar heerschte er b.v. tegen mid den October een zomersche tempera tuur, zoodat alleen de nachten ons er op opmerkzaam maakten, dat het eigen lijk reeds herfst was. Eerst in No vember 1929 trad er hier en daar nachtvorst op en in de tweede helft van December kwam de dagvorst, die echter in het geheel niet „streng" te noemen was. Sneeuw viel er eerst kort voor Kerstmis. Verleden jaar had' den wij dus te doen met een onge woon late en buitendien nog zeer zachte winter. Wat hebben wij nu dit jaar te ver wachten Wij stellen voorop, dat de meteorologische inrichtingen niet in staat zijn een vaste voorspelling te doen betreffende het algemeene ver loop of de bijzondere kenmerken van den aanstaanden winter, daar zulk een prognose, zelfs bij den tegenwoordigen stand van wetenschap niet genoeg ze kerheid biedt. Het reeds genoemde instituut, dat speciaal is ingericht op het doen van onderzoekingen op het gebied ('van seizoens-weervoorspellingen. steunt bij haar hierboven gepubliceerde voorspel ling op statistische ervaringen. Men heeft een groot aantal regels opge steld. die wel degelijk steekhoudend kunnen zijn. doch die in geen geval een positieven voorspelling kunnen vormen. In onze streken is zulk een seizoens weervoorspelling wegens het klimaat al bijzonder moeilijk door te voeren, zoo niet onmogelijk. In de meeste an der werelddeelen kan men de weersge steldheid met vrij groote zekerheid voorspellen. De onmetelijke woestijnen van Afrika b.v. vormen een gelijkma tig verhitte vlakte, waar de sterk ver warmde lucht opstijgt, zoodat iedere vorming/ of eenhooping van waterdamp wordt verninderd en de wolken langs bepaalde lucht-wegen afdrijven. Op de ze wijze worden de bekende regelmatig terugkeerende passaten - en moessons gevormd. Met haast absolute zeker heid kan men in deze streken reeds maanden van te voren den dag vast stellen, waarop het weer een verande ring ondergaat. Deze mogelijkheid be staat voor Nederland, niet. Zelfs het geregelde heen- en terugstroomen der koude luchtmassa's over het poolger bied wordt nog door meteorologische storende verschijnselen onderbroken, daar ons land juist in het randgebied van deze luchtmassa's is* gelegen. Zelfs in de tijden, waarin in andere Euro peesche landen een vrijwel absoluut ge lijkmatige temperatuur heerscht, is in ons land de kampplaats van verschillen de weersinvloeden. Daarom is het voor onze meteorologen een onmogelijke zaak, over het komende halfjaar nu reeds gedetailleerde weersvoorspellin gen te doen. Hoogstens kunnen zij de tendenz van den winter aanleiding van hun statistische regels aangeven. Deze regels nu geven aan, dat 'een vroege winter wordt voorafgegaan door (Slot.) Het dier wist zelf ook heel goed, dat er bij de misdaad tooverij moest wezen, 't Had immers niemand gezien die hem de tong afsneed! 'tHad al leen 'tmes gezien, maar de hand, die hem vasthield, had de papegaai alleen gevoeld. Dadelijk had Lorre aan de kraai ge dacht. Ónder de dieren, die kunnen tooveien, was dat z'n ergste vijand. Hij vloog dan ook regelrecht naar het bosch. Maar de kraai was slim. Hij voelde zich niets op zijn gemak en vóór hij uitvloog keek hij terdege rond of er geen gevaar dreigde. Op een mor gen zag hij den papegaai in den boom zitten. „Een knappe jongen, als hij mij krijgt" dacht het booze dier en - bleef den heelen dag in zijn nest. In- plaats van overdag, ging hij nu 's nachts zijn voedsel zoeken. Toen de papegaai de kraai niet zag verschijnen, kreeg hij argwaan. Ze ker had de kraai hem gezien en bleef overdag binnen! Nu zocht hij een spin op. zette die voor het gat van h«t kraaiennest en daar spon de spin een mooi web. Toen de papegaai den vol genden morgen ging kijken, was hel web kapot. Nu wist hij, dat de kraai thuis was, En 's avonds zette hij zich neer, vlak voor het kraaiengat! ',t Werd donker. „Nu kan ik wel naar buiten gaan," dacht de kraai. Maar toen hij uit zijn nest wou vliegen, kwam hij regelrecht in den grooten scherpen snavel van den papegaai te land. Hij kroop gauw terug, maar - hij had één van z'n oogen verloren! Nu zat de kraai leelijk in de knel. Als 'em dat nog één keer overkwam, was hij blind. Er schoot dus niets anders over dan nederig aan de pape gaai de waarheid te vertellen. i„Papegaaij ben je daar?" riep hij. „Wat heb je gedaan Je hebt me een oog uitgestoken. En waarvoor? Ik heb niets gedaan, ik heb den roover alleen den weg gewezen, maar betooverd' heb ik hem niet". s.Zoo," dacht de papegaai, ..'tis dus een roover geweest!" Maar hij kon niets zeggen. Nu betreurde hij het nog veel meer, dat hij stom was. Het eenige wat hij kon doen was de wacht bij het nest houden, net zoo lang tof de kraai alles gezegd had. Den volgenden morgen zag de kraai met zijn ééne oog, dat zijn -vijand er nog zat. Hij begreep, dat hij moest doodhongeren, als hij de papegaai niet alles vertelde. Eindelijk, na lang wikken en wegen, besloot hij dat te doen. Zoodra de papegaai alles gehoord had, ging hij den kater opzoeken. Maar die paste ook op! Alleen - 't hielp hem weinig. Hij had geen veilig nest, zooals de kraai en toen hij zich een dag en een nacht verschuild had, werd hij door den papegaai gesnapt. Plotseling voelde hij den vogel op zijn rug. „Hak!" zei de papegaai met zijn grooten snavel. De kater rolde onder steboven van pijn. Toen voelde hij een geweldige steek in zijn eene oog e/n hij had hetzelfde lot ondergaan als de kraai: voortaan had hij maar één oog over! „Ik Zal je wel alles zeggen." jam merde de kater, „als je m'n leven maar spaart!" Toen ging de papegaai op een afstand zitten en kreeg precies te hoo- ren hoe alles gebeurd was. Maar als de kater dacht, dat hij daarmee van den papegaai af was, 'had hij zich leelijk vergist. „Voor ik naar het paleis terug keer, moet ik m'n stem hebben," dacht de papegaai, „anders kan ik immers niets aan den koning vertellen". Maar hoe hij peinsde, hij wist niet hoe hij zijn gedachten voor den kater ver staanbaar moest maken. Dat was een moeilijk geval. Daar kreeg hij een idee! Al kon hij niet praten, hij kon nog wel schrijven. Dat hij daar niet eerder aan gedacht hadl Hij nam een scherpe steen in zijn snavel en schreef op den grond: Geef me mijn tong terug! De kater zag wel dat geen uitvluch ten zouden helpen en hoe jammer hij het vond den papegaai weer te laten spreken, hij ipoest wel gehoorzamen, wilde hij het leven er niet bij inschie ten. Maar toch wou hij een kans wa gen. Hij zei: iBijt de punt van mijn Staarti Die is erg veel waard: Gooi hem in de beek Die loopt door deze streek. Duik er zevenmaal in onder, Dan geschiedt het groote wonder. Je kunt weer spreken haar hartelust, Maar laat mij, kater, dan tot dank [met rust!" „Misschien," zoo dacht de kater, „verdrinkt hij wel in de beek en dan zijn wij hem voorgoed kwijt". De papegaai deed wat hem gezegd was, maar tot straf beet hij den kater inplaats van het puntje, de heele staart af. O, wat had die kater een pijn, hij was juist altijd zoo trotsch op zijn staart geweestt. De papegaai was den kater echter te slim af. Hij zocht een plaatsje in de beek op, dat heel ondiep was, zoo dat hij onmogelijk verdrinken kon. Toen liet hij den staart in het water vallen, en dook zeven maal onder. Na eiken keer, dat hij ondergedoken was, kreeg hij een stukje van zijn tong terug en na de zevende maal was zijn tong weer net zoo lang als hij geweest was. Wat was hij blij! Wel stonden z'n mooie veren akelig door de war en was hij kletsnat, maar dit zou wel in orde komen. Hij kon in elk geval weer praten en maakte er een goed gebruik van, door naar den kater en de kraai toe te gaan en hen eens duchtig de les te lezen. „Voor ditmaal komen jul lie er genadig af," zei hij, „maar pas op dat jullie niet weer met je toover- kunsten begint. Hoor ik dat, dan pik ik ook jullie laatste oog uit en laat jullie in een kooi verhongeren, zoodat jullie eindelijk elkaar opeet. Nu, 'k heb je gewaarschuwd!" Hij vlopï WW W«1 Hl hij Itw pw? het paleis terug, waar ieder verbaasd was, dat hij z'n stem had teruggekre gen. Daar vertelde hij den koning, wat hem overkomen was. De koning schreide van geluk en liet direct door een omroeper het blijde nieuws in de stad bekend maken. Uit alle huizen werd een vlag gestoken, de kinderen staken vuurwerk af en de groote men schen aten op kosten van den koning een week lang de lekkerste dingen. Maar de roover werd gauw door de soldaten opgezocht. De betoovering was van hem geweken en hij liep als een gewoon zichtbaar mensch weg, zoo hard hij kon. 'tHielp hem natuur lijk niets. De soldaten hadden hem spoedig te pakken en voerden hem voor den koning. Iedereen mocht hem een draai om zijn ooren geven. Toen alle menschen in het paleis hem een klap gegeven hadden, werd hij in de stad gestuurd, waar hij van eiken burger ook een klap ontving. Op het laatst zat z'n hoofd zoo los, dat er een houten steunstoel op zijn schouder gezet moest worden om zijn hoofd op z'n plaats te houden. Zoo bleef hij zijn heele leven -rond- loopen, tot waarschuwing voor alle roovers en geweldenaren. Maar de papegaai werd bemind en geëerd als nooit tevoren en voor het paleis werd op een hoog voetstuk een groote gouden tong neergezet, als ge- denkteeken. ledereen mag er naar kij ken,' P, VAN RENSSEN, j

Krantenbank Zeeland

Breskensche Courant | 1930 | | pagina 5