ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDERE
VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
E. BOOM—BLIEK
Woensdag 2 September 1925
Nummer 3059
Heden en Verleden.
Geen Geweten.
Ingezonden Mededeeling.
Voeten
Ken Jubilaris.
BRESKENSCHE COURANT
Abonnementsprijs per drie maanden f 1,35
franco per poit f 1,40
Ad vertentleprtys van 1 5 regels 75 cent
Elke regel meer 15 cent. Ingez. Meded. 30 ct. p. regel.
Drukker-Uitgever
tno.'T breskens p°7»w;°
Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief.
Advertenties worden aangenomen tot uiterlijk
Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur
34e Jaargang
Het is zoo wonderlijk niet, dat
we, vooral wanneer we ouder
worden, bewonderaars worden
van het verleden en dit verleden
Uitbundig gaan prijzen boven
het heden, dat ons in allerlei
opzichten minderwaardig voor
komt en behept met allerlei fou
ten en verkeerde eigenschappen.
Het is ook in het individueele
menschelijke leven zoo, dat hij
zijn verleden mooier, rijker, rus
tiger vooral leert zien dan het
heden, zoodra hij maar van een
verleden van eenige beteekenis
spreken kan. Wat hem in het he
den hindert en in ieders leven
js veel, dat voortdurend en kwel
lend hindert voelt hij als
'tware nog lederen dag. Hij be
leeft dagelijks de kleine zorgen
en verdrietelijkheden, hij onder
gaat de pijnen, hij strijdt tegen
pigen nelgingen, eigen onmacht
pn tegen de smart, die het leven
zelf en de menpchen, maar die
hij ook zich zelf telkens aandoet,
hij leidt nog aan het verlies, dat
hem zoo juist trof. Dat alles
heeft hij in het verleden ook ge
daan en misschien wel in pijn
lijker mate. Maar de hinder, die
hem dit alles in het leven ver
oorzaakt, de schaduw, die het
over dat leven wierp en waar
mee het zooveel vreuede en ge
luk en zonnigheid verduisterde,
zijn vervaagd. Hij ondergaat de
neerdrukkende, de pijnigende,
beschamende uitwerking van dit
alles niet meer, al. herinnert hij
het zich dan ook nog wel. En
dit geeft het verleden dien be
duidenden voorsprong, waardoor
het ons als van zelf beter, mooier,
zonniger lijkt. De kwellingen van
het heden voelen we, ze doen
ons dagelijks soms ieder oogen-
blik pijn en belemmeren ons in
het genot van veel vreugde. De
kwellingen van het verleden heb
ben ons pijn gedaan en belem
merd. Maar die pijn en die be
lemmering ondergaan we niet
meer. En omdat de mensch een
natuurlijke neiging heeft, zich te
gen het ondergaan van pijn en
belemmering en leed te verzetten,
gBgïfcLS Y63K.
17.
Zij had een kleine, sierlijke
gestalte, zonder het minste spoor
van een oude vrijster, doch ook
zonder de opgewekte frischheid
der jeugd. En op het gebied
van schoonheid bezat zij in haar
uiterlijke verschijning niets dan
het donkere oogenpaar, dat met
een bijzonder eigenaardige glans
in het smalle, bleeke gezichtje
schitterde en dat alleen reeds
voldoende was, haar overigens
zoo onbeduidende persoonlijkheid
iets aantrekkelijks en lieftalligs te
verleenen.
Met lichtgebogen hoofd had
zij een oogenblik de stotterende,
onsamenhangende woorden van
Düringhoffen aangehoorddan
echter, toen hij zoo onhandig
mogelijk met de hoofdzaak kwam
opdagen en haar om een leening
van vijftien daalders op korten
termijn had verzocht, keek zij
hem plotseling zoo verbaasd en
openhartig aan, dat hij oogen-
bljkkelijk verstomde als 'n school
jongen, die op een leugen is
betapt.
„Waarom doet u zooveel moeite
mij een onwaarheid te zeggen,
trachten we nooit of althans slechts
hoogst zelden, door onze herin
nering het gevoel van die pijn
weer op te wekken
De vreugde en de zonneschijn
van het verleden, die we ons
ook herinneren, zjen we daardoor
als 't ware door geen vlekje over
schaduwd. En begeerig naar ge
luk en zonneschijn als we zijn,
trachten we wel dat geluk van
het verleden nog eens te door
leven. Doorleven we dat, dan
doorleven we het voller dan eer
tijds toen allerlei hinderends ons
belemmerde. En dit doorleven
zet dat verleden in een wonder
heerlijk, maar niet heelemaal na
tuurgetrouw licht. Van hefheden
daarentegen kunnen we de vreug
de en het geluk tengevolge van
de hinderende zorg en pijnen en
verdrietelijkheden en droefheid
nooit ten volle genieten en dus
ook niet ten volle waardeeren.
En zoo valt de vergelijking bijna
altijd ten voQrdeele van het ver
leden uit en alieen dantenvoor-
deele van het heden, wanneer
dal verleden al bijster ongelukkig
is geweest en het heden zonnig
en vreugcjig is,
Maar ditzelfde, wat ten gunste
van ons eigen verleden werkt,
werkt ook ten gunste van het
verleden in het algemeen. Daar
komt nog bij een factor, die
ook in het eigen leven wel be
teekenis heeft dat, zooara we
ouder worden, we het verleden
en den vorm, dien het leven in.
dat verleden had, als 't ware zien
als den vorm, waarin ons eigen
verleden en onze jeugd, de glo
rietijd toch altijd van ons leven,
staat ingepast, dat dat verleden
vergroeid is met onze eerste be
wustwording en de sterke en
machtige indrukken en emoties,
die het leven ons eens gaf. En
zoo worden we gemakkelijk en
als van zelf de bewonderaars van
het verleden, die in het heden
allerlei fouten, gebreken en on
aangename hebbelijkheden hebben
af te keuren en daaruit tot den
achteruitgang van het menschen-
geslacht concludeeren.
Het is goed, dat we ons daar
van duidelijk bewust worden,
omdat de levenshouding, die we,
ouder geworden, op deze wijze
zoo gemakkelijk gaan aannemen,
gevaarlijk is, zoowel voor ons
zeiven als voor het gemeenschaps
leven. Het is noodzakelijk, dat
er voortdurende verandering in
het leven is, wil dit leven niet
versteenen. En het is evenzeer
noodzakelijk, dat wij meegroeien,
willen we geestelijk levend blij
ven en aan het leven blijven
deel hebben. Maar door het ver
leden als de alleen mooie tijd
te zien, waartegen het heden
schril afsteekt, verzetten we ons
onwillekeurig tegen dien groei
zoowel van ons zeiven als van
het leven, probeeren we tegen
te houden, werken we althans
belemmerend, terwijl het de plicht
van ieder mensch is mee te wer
ken, dat de groei in de goede
richting gaat. En omdat we de
werking van het leven toch niet
kunnen tegenhouden, bereiken
we alleen, daf we ons zeiven als
leyende factoren uitschakelen en
mogelijk storend op den ievens-
groei inwerken.
Het is begrijpelijk, dat we in
het heden niet alles vinden, zoo
als we het het liefst zouden heb
ben of zooals we meenen, dat
het behoort te zijn Maar in het
verleden is het evenmin zoo ge
weest. En zoo er al soms dingen
kunnen ziin. die ots. oudeeeji.
in het tegenwoordig leven en in
de tegenwoordige jeugd bijzon
der kunnen hinderen, laat ons
bedenken, dat elke tijd anders
is dan de voorgaande, maar ook
elke tijd zijn goed en zijn kwaad
heeft.
In een werk over het kerkelijk
leven in Friesland tijdens de re
publiek komt wel eigenaardig uit,
dat bijvoorbeeld de klacht over
de goddeloosheid van het leven,
die zoo vaak in dezen tijd ge
hoord wordt, evengoed toepasse
lijk was op een tijd zoo vaak als
een voorbeeld aangeprezen. De
sabbath, zoo heet het daarin,
werd ontheiligd door mayen,
rigten, ploegen, door loopen en
speelen op kerckhoven, door
houden van boelgoeden en land-
vercoopingen en verhuizingen,
mijnheer Düringhoffen vroeg zij
zachtjes. „Ik weet heel goed,
dat u mij nooit de eer zult be
wijzen, zulk een vriendschaps
dienst van mij te. verlangen".
Hij bloosde a's een jongmeisje
en stamelde eenige woorden,
waarvan hij de beteekenis waar
schijnlijk zelf niet begreep.
„Ik weet, dat mijn vader bij u
is geweest", vervolgde zij met
haar rustige zachte stem, ,en ik
ken hem goed genoeg om te we
ten, dat hij u verzocht heeft, dit
geld aan mij te vragen".
„En als dat nu werkelijk eens
het geval was, juffrouw Heieen,
dan kunt ge er toch zeker van
zijn, dat uw edelmoedige vader
het slechts bestemd heeft voor
een daad van oprechte naasten
liefde. Een geheele familie kan
daarmee van den ondergang
worden gered".
Heieen knikte maar een diepe
zucht ontsnapte haar. „Ik- weet
wel, dat hij het niet voor zich
zelf noodig heeftwant zijn pijp
uitgezonderd, heeft hij uit spaar
zaamheid afstand gedaan van
alle kleine genoegens, sedert hij
deze betrekking bekleedt. En ik
denk er ook niet aan het geld te
weigeren. Wie echter zal ons
helpen, als wij -ons eens in zulk
een toestand zullen bevinden
„U, juffrouw Heieen riep hij
ontsteld u t. „Och, wat een on
mogelijk idéé 1"
„Niet zoo onmogelijk, als u
wel denkt 1 Onze omstandigheden
zijn met schrikbarende snelheid
verslechterd sinds den dag, waar
op mijn vader deze noodlottige
functie aanvaardde. Reeds" ont
breekt het vaak aan het aller
noodzakelijkste en mijn moeder
klaagt, dat zij voor de eerste
maal sinds dertig jaar bij de
leveranciers schulden heeft moe
ten maken. Daarbij komt nog,
dat vaders praktijk van week tot
week vermindert. De advocaten
beklagen zich over zijn nalatig
heid en mijnheer Tobias, de
eigènaar van een groot woning
bureau, die zulk een goede klant
is, geeft geen opdrachten meer,
sedert vader hem op zekeren dag
bijna buiten de deur heeft gezet.
Het was een groot ongeluk, dat
men juist dit harde ambt voor
den zachtzinnigsten en meest
medelijdenden man ter wereld
moest bestemmen".
„Maar dat is verschrikkelijk,
dat mag onmogelijk zoo langer
duren 1 Vader Leopard moet zijn
medelijden opzij zetten, wanneer
het voor hem én de zijnen zulke
verderfelijke gevolgen heeft",
i Met een weemoedigen glimlach
door caetsen, cloodt en de bal
slaen, door droncken drincken
in bier ofte brandewijn, de over
dadige verteeringen over 't be
steden van doodtvaeten enz.
Drinkgelagen weiden gehouden
niet slechts bij de begrafenis,
ook bij het bekleeden der lijken,
het beluiden der dooden en het
overbrengen der lijk vaeten. Zoo
groff ging het toe, dat menich
dronken bout in het sterfhuis
konde vertoeven tot 9A10uyren
in den avont en haar alsdan als
beesten laeten nae huys leyden.
Het is wel eens nuttig derge
lijke boete-predikaties uit vroe-
geren lijd te lezen. Men geneest
er door van den waan van den
goeden, ouden tijd en begrijpt,
dat ook onzen tijd zijn goed en
zijn kwaad zal hebben. En dat
besef hebben we voor ons zeiven
en voor anderen noodig.
Stukgeloopen, branderige,
door eelt of knellend
schoenwerk pijnlijk ge
worden voeten, verzacht
en geneest men met
30-60-90 ct. PUKOLj
Vergt het moed, of zekere
ongevoeligheid, in deze dagen
van jubilarissen en jubileums
feesten te spreken? Wij leven
nog zoo onder den verschen
indruk van de stormramp in het
Oosten, en dan, terwijl daar de
huizen nog in puin liggen, het
al weer over feestelijke herden
kingen te hebben, het is heusch
bedenkelijk. Daar straks kreeg
ik een brief van een verpleegster
te Borculo. Die schreef o. m.
het volgende
„Nu alles hier wat geregeld
wordtbegint het pas tot je
door te dringen, wat er gebeurd
schudde Heieen het hoofd. „Hij
heeft zich dat al wel honderdmaal
voorgenomen, als mijn moeder
hem verwijten maakte; maar hij
kan niet handelen tegen zijn na
tuur in en ten slotte zouden wij
hem toch ook niet anders wen-
schen dan hij werkelijk is. Als
ik maar in staat was zooveel te
verdienen, dat hij den drang van
zijn goed hart kon volgen, zonder
zichzelf daarbij te gronde te
richten I lk zou nog wel graag
een betrekking voor de avonduren
willen aannemen, als ik er maar
een kon vinden".
„Neen, neen, dat zult ge niet
doenprotesteerde Düringhoffen
met groote beslistheid. „U ziet
er bovendien al bleek en over
werkt genoeg uit. Er moet een
anderen uitweg gevonden worden.
Uw vader meende straks, dat ik
voor deze mooie kamer veel te
weinig huur betaalde en na rijp
overleg ben ik tot de overtuiging
gekomen, dat hij gelijk heeft.
Wanneer ik mij op ander ge
bied een beetje inkrimp—"
Thans was de beurt aan He-
leen om te blozen. Met een
smeekend gebaar hief zij haar
hand omhoog en viel hem in de
rede. „Neemt mijn vader tot zulke
middelen reeds zijn toevlucht?"
vroeg zij en haar stem beefde.
is. Zoo in het drukke van het
werk denkt men nog niet zoo
door. Vannacht regende het en
nu bemerkten we weer hoevree-
selijk alles was Vele menschen,
en ook wij, regenden onder, we
lagen in natte bedden. Bij het
lezen daarvan ging me een rilling
door de leden, 't Is al veertien
dagen na de ramp en liggen er
de menschen nu nog in natte
bedden Arme rheumatici 1 Arme
gezonden, die de gevolgen mis
schien nog lang zuilen moeten
dragen Helpt Nederland niet
altijd veel te veel op zijn elf en
dertigsch. Dat moet te St. Fran
cisco, na de groote aardbeving,
heel anders zijn toegegaan en dat
was nog wel zoo'n heel groote
stad en daarmee de op te lossen
problemen zooveel zwaarder en
verwikkelder,
Het relaas van mijn verpleeg
stertje doet me denken aan de
toestanden in de huiselijke ver
pleging omstreeks 1900 en daar
voor. Toen lagen de zieken ook
al te dikwijls in natte bedden.
De incontinente ziekten natuurlijk.
In de burgerwoningen was het
geen uitzondering, als men de
veeren-peiuw zag liggen over een
paal stoelen, waar tusschen een
stoof met een test vuur geplaatst
was om het bed te drogen. Dat
er zoo iets als hospitaaldoek was,
scheen menige huismoeder niet
- r-
bedden voorkomen konden wor
den, evenmin. En zoo was het
met eenige dozijnen andere ver-
plegingsmoeilijkheden evenzoo.
Doorliggen, koudvuur, de fijt,
en tal van andere eventualiteiten
werden eenvoudig aanvaard als
een natuurnoodwendigheid. Dat
zuigelingen spruw kregen, dat
hunne teere ingewanden in de
war raakten, dat ze met hoepel
beentjes rondstrompelden, och,
dat waren van die dingen, die
iedereen konden overkomen. Dat
een ziekte in een slecht geven
tileerde, veelal donkere en klamme
bedstede geen goede plaats had
om te genezen, en dat er dan
ook verband bestond tusschen
deze dingen en den duur zijner
krankheid, de hoofdpijnen, die
„Maar dat moogt U natuurlijk
niet als ernst opvatten. Het zou
vreeselijk zijn, als u zoudt kunnen
gelooven, dat wij u wilden uit
buiten".
'„Maar wie spreekt er dan van
uitbuiten! Ergens anders zou men
mij waarschijnlijk in het geheel
niet toestaan, mijn scheikundige
proeven te verrichten en er is
niets natuurlijker, dan dat ik
„Neen, nooit", viel zij hem
bijna heftig in de rede. U mag
niet zoo spreken, want dan doet
u mij verdriet. Ik weet heel
goed, dat uw gezondheid er
danig onder lijdt door uw ruste-
loozen arbeid en uw kommervolle
levenswijze 1 Ik zou nooit den
moed gehad hebben u daarover
te sprekenmaar aangezien de
omstandigheden het nu eenmaal
gewild hebben, zou ik u toch
willen zeggen, dat dat"
Zij had zichtbaar al haar dap
perheid bijeengeraapt, maar deze
bleek nu toch niet voldoende te
zijnwant zij verstomde plotse
ling en sloeg in groote verwarring
de oogen neer.
„Nu, juffrouw Heieen vroeg
Düringhoffen hartelijk. Wat zoudt
u me dan graag willen zeggen
Indien het een berisping is, zegt
u het mij dan maar gerust. Zijn
wij dan geen oude vrienden
(Wordt vervolgd.)