ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDEREN
Dooi liefde oveiwonnen,
Het Koninltlijk Bezoek.
Onzs bezorgdhsdsn*
BRESKENSCHE COURANT
VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
Abonnementsprijs per drie maanden f 1.25
franco per post f 1,40
A d v e r t e n t i e p r ij s v a n 1 5 regels 75 cent
Drukker-Uitgever
E. BOOM—BLIEK
Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief.
Advertenties worden aangenomen tot uiterlijk
Elke regel meer 15 cent Ingez. Meded. 30 ct. p. regel.
tno!'breskens p£$;°
Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur j
33e Jaargang
Woensdag 13 Augustus 1924
Nummer 2952
Wij, menschen, hebben nooit
genoeg aan het oogenblik, het
tegenwoordige. Het zou kunnen
bewijzen, dat de werkelijkheid
ons nooit volkomen bevredigt en
altijd blijft beneden het peil on
zer verwachtingen. Maar het is
ook de oorzaak waarom die wer
kelijkheid ons niet voldoet en
we altijd zoeken blijven naar
een geluk, dat we droomen.
Want dit ons niet kunnen be
palen bij het oogenblik, niet
volledig kunnen opgaan in wat
dat oogenblik or.s aan gewaar
wordingen, indrukken en gevoe
lens geeft, het vooruitzien, maakt,
dat we veel geluk van het
oogenblik ongemerkt voorbijgaan
en den beker der vreugde, die
wellicht dat oogenblik ons biedt,
of laten voorbijgaan of niet met
die volle teugen kunnen genie
ten, die dat genieten tot een
zaligheid maakt. We haasten
ons langs den weg en zien niet
wat er schoons bloeit voor onzen
voet noch waar liefde of vriend
schap ons terzijde noodigen voor
een heerlijken feestdag. Het is
niet alleen des drijvers gewel
dige roede, waarvan de dichter
spreekt, die rusteloos ons voort
jaagt op ons pad. Het is ook,
het is wellicht veel meer nog
onze eigene onrust. Zoo blijven
we de zoekers en de hopeloo-
zen vaak, die ons leven lang
het droombeeld najagen van een
toekomstig en gewaand geluk,
totdat we aan het einde van
onzen levensweg nog nauwelijks
begrijpen, welk spel onze eigene
hoop met ons gespeeld heeft.
Maar deze zoekers naar een
gewaand geluk niet alleen. Wan
neer we ons niet kunnen bepa
len bij het oogenblik, maar onze
gedachten voortjagen langs den
nog onbekenden weg, die voor
ons uit ligt, dan is het wel, om
het geluk te achterhalen, dat we
voor ons uit zien zweven, maar
lang niet altijd in het blijde ver
wachten, dat we het achterhalen
zullen. Meer nog dan de zoekers
ijn we in de praktijk van ons
13.
De schrandere dokter, die wel
eens meer dergelijke onverwach
te gevalletjes bij de hand had
ger.ad, had reeds pluksel en
linnen zwachtels medegebracht,
en aan Jozef bevolen om ook
voor water zorg te dragen, op
dat vóór het leggen van het
allereerste verband de kwetsuren
behoorlijk gezuiverd zouden kun
nen worden.
Zoodra de dokter bij de patient
gekomen was, werden oogen-
blikkelijk de wonden allernauw
keurigst door hem onderzocht.
Hij nam de natte compressen
aan, die men hem telkens toe
reikte, stelpte zooveel mogelijk
het bloed, hetwelk nog altijd uit
de kwetsuren gudste, en reinigde
alles zoo zorgvuldig mogelijk,
opdat er geen bederf zou kunnen
ontstaan.
,Met de wonden aan't hoofd"
aldus verklaarde de dokter
na het leggen van het eerste
verband zal het nog wel spoe
dig terecht komenmaar de
nedergevallen plank kon wel
leven de tobbers. We gaan het
tegenwoordige voorbij niet om
dat we ons verheugen in het
toekomende, maar omdat we ons
feitelijk niet gerust voelen op die
toekomst. We zoeken wel het
geluk, waarvan we wanen, dat
het in de toekomst ligt, maar
we doen dat slechts zeiden in de
blijde hoop, dat we 'tzoo dadelijk
in onze handen zullen houden,
veeleer met de vrees, dat het
ons ontsnappen zal, dat onze
eigen daden of de gebeurtenis
sen het zullen verjagen. En we
eindigen veelal met in plaats
van het geluk de tallooze moei
lijkheden en zorgen en bekom
meringen te zien, die het leven
tusschen ons en dat geluk op
den weg plaatst.
Dat maakt het juist zoo tra
gisch, dat we ons niet bij het
oogenblik kunnen bepalen. Want
zoo gaat het geluk van het te
genwoordige ons voorbij, niet
omdat we er het geluk van de
toekomst voor in de plaats ne
men en we door de schittering
van het toekomstige den glans
van het heden niet opmerken,
niet omdat we verwachten en de
blijdschap dezer verwachting ons
te zeer vervult dan dat we het
oogenblik zouden kunnen genie
ten, maar omdat we ons bezorgd
maken en de duisternis dezer be
zorgdheid den zonneschijn van
het oogenblik overschaduwt. We
hebben er vaak een eigenaardig
genoegen in alle moeilijkheden
en lasten die nog komen zullen
of komen kunnen voor ons uit
te stallen en zoolang om en om
te keeren in onze rustelooze
handen, dat ze voor ons angstig-
spiedende oogen tot wanstaltige
monsters schijnen aan te groeien.
Hes ft Jezus niet gezegd ,Wie
van u kan met bezorgd te zijn
één el tot zijne lengte toedoen
Waarover maken we ons dan
zoo druk? We kunnen zorgen
natuurlijk en werken voor de
toekomst. Maar we kunnen er
immers met al onze bezorgdheid
toch niets aan veranderen aan
de moeilijkheden die komen moe
ten. We kunnen ook niet één el
eens een hersenschudding ver
oorzaakt hebben".
„Maar er bestaat immers toch
nog geene aanleiding tot ernstige
bezorgdheid vroeg hem de
heer Hufschmidt.
.Voorloopig nog niet, profes
sor 1 En als er geene hersen
schudding heeft plaats gehad,
dan is er volstrekt geen_gevaar".
„En wanneer kan zich dat
beslissen
„Binnen vier-en-twintig uren".
Van tijd en wijl had de patiënt
de oogen opgeslagen maar tel
kens ook weder in een bewuste-
loozen toestand geraakt. Op
bevel van den dokter werden er
nu maatregelen genomen, om
haar zeer behoedzaam per bran
card te vervoeren naar het huis
harer moeJer, die men op eene
voorzichtige wijs van het ge
beurde had onderricht.
Terwijl de overbrenging plaats
had van de kranke naar de
ouderlijke woning, nam Bohrman,
de oudste der leerlingen van
professor Hufschmidt, de gele
genheid waar, om den geheelen
samenhang van hetgeen had
plaats gehad open en bloot te
leggen voor zijn meester,
,Zooals u wel gissen kunt,
professor 1" aldus begon hij
was ook ons ter oore ge
komen uwe verloving met de
aan onze lengte toedoen. En door
die bezorgdheid dragen we den
last en de pijn ervan niet één
maal, maar honderd malen, im
mers al de dagen en weken en
maanden van onze bezorgdheid
over het toekomende. Maar bo
vendien wat weten we van dat
toekomende Komen die moei
lijkheden werkelijk of stellen we
ze ons maar voor Uit onze te
genwoordige omstandigheden
trekken we alterlei conclusies
en leiden we ook de toekomstige
moeilijkheden onvermijdelijk af.
Maar ondergaan die omstan
digheden niet ook den invloed
van de gebeurtenissen, die we
niet kennen en kunnen ze zich
zoo niet eenklaps en zoo radi
caal soms wijzigen, dat al onze
bezorgdheid dwaasheid blijkt?
Wanneer de zorgen komen
en ze komen ongetwijfeld
komen dan ook niet de vreugden
en de onverwachte middelen tot
uitredding? Wat weten we van
de toekomst En hoe telkens en
telkens blijkt niet, dat onze be
rekeningen en verwachtingen, op
het heden opgebouwd, er abso
luut naast waren, zoodat al de
bekommernissen en bezorgdheid
om niets geweest zijn
„Werk uw werk en zing uw lied
Onder blij verwachten".
We weten niets van de toe
komst. Maar zoolang de mensch
werkzaam en strevend blijft zal
hij altijd hopen op en zoeken
naar een ander en voller en
heerlijker geluk dan het heden
hem biedt. Dat is goed ook. Het
verlangen en de verwachting zijn
een deel en een belangrijk deel
van het geluk, dat we kunnen
krijgen. En zoolang we die nog
hebben, blijven we met lust en
moed werken en streven. We
moeten altijd in de toekomst het
licht zien van den komenden
dag maar laten we ons dat dan
ook niet laten verduisteren door
allerlei zorgen en muizenissen,
waar we immers toch niets met
zekerheid weten of kunnen voor
spellen. Bij het vage van de ver
wachting, bij het blijde van de
hoop moet het wel blijven. Maar
Jonkvrouw Alice von Steinar, en
dientengevolge hadden wij met
elkander afgesproken om u
bij de officiëele bekendmaking
er van gezamenlijk eene
schriftelijke felicitatie aan te
bieden. Al uw leerlingen zou
den het onderteekenen, en wij
stonden er op, dat ook zelfs
juffrouw Ottilia Huubner zulks
zou doen maar zij weigerde dat
bepaald, uit vrees, dat juist door
haar de gelukwensching door
u minder zou worden gewaar
deerd. Om toch echter in het
geheim deel te mogen hebben
aan onze hulde, nam zij de taak
op zich, om het borduurwerk
aen te brengen op den zijden
band, welke geslingerd moest
worden om den perkamenten rol,
die onze felicitatie bevatte- Op
het eene einde van den band
zou door haar uw naam, en
op het andere einde die van de
freule worden geborduurd. Alles
was dus door ons goed voorbereid
en morgen ochtend zou zij met
haren arbeid gereed zijn. Welk
eene teleurstelling dus, vooral
voor mij als oudste der leerlin
gen, toen ik uwe Terechtwijzing
las in de ochtend-editie van
De algemeene Morgenposl". Ik
kwam onmiddellijk tot de over
tuigt, g, dat wij in onzen ijver,
om u een oprecht huldeblijk aan
om die min of meer vage blijd
schap, om het geluk, dat komen
zal, moeten we het geluk, dat
is, niet veronachtzamen of voor
bijzien. Laten we leven in de
realiteit van het leven en van
ieder klein bloempje langs onzen
weg zooveel mogelijk genieten.
Laten we het omkeeren. Niet
het geluk van het oogenblik,
verduisterd door zorgen voor de
toekomst, maar wanneer het
noodig is de zorgen van het he
den, verhelderd door het licht,
dat uit de toekomst schijnt. Te
doen wat onze hand vindt om
te doen onder blij verwachten
van een heerlijke toekomst, dat
is de manier om ons gelukkig
niet alleen, maar ook werkzaam
en sterk en dus nuttig te maken
voor anderen.
„Durf te leven, kwel u niet
Met te veel gedachten,
Werk uw werk en zing uw lied
Onder blij verwachten".
In aansluiting op ons verslag
„Het bezoek van de Koninklijke
Familie aan Zeeuwsch-Vlaande
ren" willen wij nog vei melden,
wat de Middelb. Crt. schrijft,
over het bezoek aan de nage
laten betrekkingen van de slacht
offers der scheepsramp.
Het was de uitdrukkelijke
wensch van H. M. de Koningin
de nagelaten betrekkingen der
slachtoffers bij de visschersramp
te bezoeken, om aldus persoon
lijk Haar deelneming te betuigen.
Die bedoeling was echter strikt
geheim gehouden, en Vlissingen
had dan ook met zijn vlaggentooi
feestelijker aanzien dan blijkbaar
de Koningin gewensoht had.
Het was echter te laat om dat
nog te veranderen. En ook de
stemming der Vlissingers, die de
Koningiu met blijde hartelijk
heid wilden begroeten, kwam
met den ernst der Koningin in
tegenstelling.
Op den rijtoer die een uur
te bieden, wat te voorbarig
waren geweest. Mijn eerste loop
was naar Ottilia, om haar te
zeggen, dat zij voor als nog
haren arbeid wel kon staken, in
verband met den inhoud van
uwe Terechtwijzing, die ik haar
liet lezen, en welke, volgens
hare meening, de taal bevattte,
niet van iemand, die levens
moede, maar die levenszat was.
Nadat zij ook mij in hare mee
ning had doen deelen, spraken
wij met elkander af, ons zeiven
zekerheid te verschaffen ten
aanzien van hetgeen ons gemoed
zoo beklemde. Allereerst be
gaven wij ons naar uwe woning;
maar vonden u niet tehuis, en
door de inlichtingen van uwen
bediende werden wij niet veel
wijzer. Hij vertelde ons alleen
maar, dat gij gisteren namiddag
veel had zitten schrijven, dat gij
daarna al uwe papieren opge
zocht en geregeld had, dat gij
van morgen reeds vroegtijdig
waart uitgegaan zondei te zeg
gen waarheen, en eindelijk, dat
gij hem, toen hij u uitliet
gezegd hadt
,Nu Jozefl wanneei ik weer
terug zal zijn, dat weet ik niet,
en ik weet ook niet, of ik wel
ooit weer terugkom".
Deze laatste w ooi den van
Jozef gingen ons door merg en
duurde, hebben de Koningin en de
Prins geruimen tijd vertoefd bij
de getrolfen visschersgezinnen.
Het eerst werd uitgestegen aan
de Prinsenstraat 2de woning
der weduwe Jasperse, het zoo
zwaar getroffen visschersgezin.
Hier was ook de moeder van
den omgekomen visacher Gerard
Jasperse aanwezig en de twee
kinderen van Jan Grootjans, den
zwager van Jasperse, die even
eens is omgekomen.
Voorts werden vader en moe
der Vogel, in de Beursstraat 23,
de zoo typische visscherswijk
„De Pauw" bezocht, die hun
23-jarige zoon Willem door de
elementen moesten verliezen, en
de wed. de Nooijer in de Molen
straat 11, wier man en zoon bij
de ramp zijn omgekomen, en bij
de wed. Abr. de Nooyer, aan de
Vrouwenstraat 27-
De Koningin en de Prins ver
toefden geruimen tijd in hunne
woningen. De Koningin, die zeer
onder den indruk was, infor
meerde steeds met de grootste
belangstelling naar bijzonderhe
den van de ramp, en betuigde,
zeer getroffen door het leed
dezer menschen, steeds Haar
groote deelneming.
Zij was bij de bezoeken ver
gezeld door den Commissaris
der Koningin in deze Provincie,
jhr mr Quartès van Ufiford, en
den burgemeester, den heer van
Woelderen.
De tocht ging ook langs de
door den brand verwoeste ter
reinen van de Nedpam.
Nog zij gemeld dat de Koningin
aan wethouder Laernoes er haar
spijt over betuigde dat zij wegens
gebrek aan tijd geen bezoek kon
brengen aan de weduwe van den
bij den brand van de Nedpam
omgekomen Willeboordse te
Souburg.
Hierna steeg de Koninklijke
Familie met gevolg in den Kon.
trein, voor het slot van den tocht
het bezoek te Arnemuiden.
Het slot van dezen tocht van
de Koninklijke Familie door
Zeeland is een uur geworden
van zulk een diep aangrijpende
been, en maar al te zeer werden
wij daardoor in ons vermoeden
gestijfd, dat u een ongeluk zou
wedervaren zijn. Doch waar nu
heen Op aandrang van juf
frouw Ottilia, die van de buiten
wereld vernomen had, dat gij
met uwe fresco's nog niet
gereed zijnde nog heden de
laatste hand daaraan wildet
leggen, stormden wij met ons
drieën want ook Jozef had
zich bij ons gevoegd naar de
koninklijke schouwburg, hopende
daar ten minste eene bevredi
gende oplossing van onze na
sporingen te zullen vinden. Al
het overige, professor I is u even
goed bekend als mij".
Toen het ziekentransport in
de woning van mevr. Huubner
was aangekomen, had deze het
veel te druk met de kranke, om
zich in te laten met het daarbij
behoorend personeel. De dokter,
die medegekomen was gaf nog
eens zijne bevelen, en verwij
derde zich toen tegelijk met den
heer Hufschmidt, die gebruik
makende van een ieders ontstel
tenis en van de plaats hebbende
drukte tersluiks den zijden
band bij zich gestoken had, dien
hij aldaar had zien liggen, en
die de schriftelijke leiicitalie
ziji.ei let-iin.gc.il Dctalu.
^>Vordt veïvol^d,)