ALGEMEEN NIEUWS-
EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCHVLAANDEREN
Zslfsugggstie*
Het Slot Dymeck,
Zegel-varia.
VERSCHIJNT WOENSDAGS EN ZATERDAGS IN ALLE PLAATSEN VAN ZEEUWSCH-VLAANDEREN
33e Jaargang
Woensdag 13 Februuari 1924 Nummer 2902
VEmiiLgTOK,
Ingezonden Mededeeling.
BRESKENSCHE COURANT
Abonnementsprijs per drie maanden f 1.23
franco per post f 1,40
A d v e r t e n t i e p r ij s v a n 1 5 regels 75 cent
Elke regel meer 15 cent. Ingez. Meded. 30 ct. p. regel.
Drukker-Ultgever
E. BOOM—BLIEK
TNo.'2Ïn BRESKENS p,°7'$;°
Abonnements-Advertenties zeer billijk tarief.
Tijdelijk verhoogd met 20 pCt.
Advertenties worden aangenomen tot uiterlijk
:-: Dinsdag- en Vrijdagmiddag 1 uur :-:
Het is door de geneeswijze
van den Franschman Coué, die
ook in ons land zijn voordrach
ten gehouden en zijn aanhan
gers gevonden heett, dat dit
woord in wijderen kring be-
teekenis heett gekregen, Maar
feitelijk hebben wij allen altijd
wel van de bijzondere kracht
geweten, die zelfsuggestie kon
uitoefenen en ook menigmaal in
ons en andere leven uitoetende,
al gaven we ons er niet vaak
rekenschap van. Van ingebeelde
zieken weten we allemaal. Maar
ook hoe dergelijke zieken zich
werkelijk ziek, tenminste onbe-
haagelijk voelen. Het is het zich
zelf suggereeren van ziekten,
dat bij zenuwpatiënten herhaal
delijk voorkomt. Maar ook van
de genezing van zelfsuggestie,
van het niet voelen van pijn,
van minder pijn althans, wisten
we al. ,Doet heusch geen pijn"
zegt moedei geruststellend, als
er een splintertje uit den klei
nen vinger gehaald moet wor
den. En de kleine man herhaalt
met trillend stemmetje: ,Doet
heusch geen pijn". En hij voelt
ook minder pijn. „Denk maar
dat het geen pijn doet" zegt
ook de dokter soms tot volwas
senen. En wie bij den tandarts
behandeld wordt en meent, dat
de kies verdoofd is, voelt ook
de pijn minder. Dat wil dus
zeggen, dat ook de gedachte
aan, het bewustzijn van pijn ge
woonlijk het pijngevoel verer
gert en het zich suggereeren,
dat iets werkelijk geen pijn doet
ook die pijn minder doet voelen.
Met andere woorden ons pijn
gevoel en eveneens ons ziekte
gevoel zijn mede afhankelijk
van onzen psychischen toestand.
En op die waarheid steunt de
methode van Coué.
Want Coué wil feitelijk niets
anders dan deze spontaan op
tredende zelfsuggestie tot een
bewuste kracht ontwikkelen,
waarmee we onzen toestand
zoodanig kunnen beïnvloeden,
dat die zich eenigszins wijzigt
13.
DOOR
1LZE DORE TANNER.
Henny met haar „echt-burger-
lijke inzichten, kon zich echter
in het geheel niet voorstellen,
waarom een edelman niet even
goed koopman als officier kon
zijn, maar zij kende tante Kla-
rissa reeds voldoendeom haar
verder tegen te spreken, baatte
toch niets. Zij dacht opeens
aan den heer von Wackerath,
die als een knecht arbeidde en
zij zou wel eens graag hebben
geweten, waarom dat zoo was.
En waarom zou tante Klarissa
toch zoo in toorn ontstoken zijn,
toen zij den naam der Von
Wackerath's had genoemd?
Misschien wist zij de een of
andere bijzonderheid omtrent die
familie
Henny zou zoo graag haar
tante er eens naar gevraagd
hebben, maar zij waagde zulks
niet. Misschien kon zij het later
op een of andere manier te
weten komen.
Henny was 's avonds Op haar
kamer bezig met naaiwerk. Ge
in de richting, waarin wij de
verandering willen. Zijn streven
richt zich daarbij op den licha-
melijken toestand. Lichamelijk
lijden en ziekte is weg te nemen,
wanneer men zich zelf krachtig
genoeg weet te suggereeren,
dat ze er niet zijn, leert hij. Dat
gebeurt natuurlijk niet oogen-
blikkelijk. Maar langzamerhand
zal het door de kracht van on
zen wil verdwijnen.
Het spreekt van zelf, dat dit
zijn grenzen heeft. Zelfsuggestie
helpt alleen binnen de grenzen
van het mogelijke, schreef Coué
aan een dame, die, grijs gewor
den weer haar oorspronkelijke
haarkleur terugwenschte. We
kunnen dit zeker gerust wat
uitbreiden. Niet alles, wat ver
anderd kan worden, kunnen we
door zelfsuggestie anders krij
gen. Het zijn vooral die ziekten
waarop de toestand van ons
zenuwleven een grooten invloed
heeft, die we kunnen genezen.
En in 't algemeen kunnen we
wel zeggen, dat de mogelijkheid
van genezen alleen daar bestaat,
waar onze eigen levenskracht
die genezing kan bewerkstel
ligen, waar we dus van zelf
kunnen genezen, wanneer ons
lichaam maar in bijzonder gun
stige conditie is. Allereerst hoo-
ren daartoe natuurlijk die ziek
ten, die door waandenkbeelden
en angjten, dat is dus feitelijk
door zelfsuggestie, ontstaan.
Coué genas een 14-jarig meisje
dat nagenoeg blind was ge
worden, nadat en waarschijnlijk
omdat haar dokter haar gezegd
had, dat zij het gezichtsvermo
gen wel eens geheel zou kunnen
verliezen. En hij hielp drie broers
van het stotteren af, die dit ge
brek van elkander hadden over
genomen door hun van de vrees
ervan te verlossen. Maar de ge
nezing door zelfsuggestie kan
ook plaats hebben, wanneer een
ziekte door geheel natuurlijke
oorzaken is ontstaan. Een ge
broken been kunnen we er niet
mee heel krijgen en zware koorts
zal er niet voor wijken. Maar
we kunnen ons lichaam wel in
een toestand brengen, waarin
wend, zich zelf steeds te helpen
en haar garderobe in orde te
houden, was zij thans bezig een
eenvoudig huisjaponnetje te fa-
briceeren, dat zij nog graag af
wilde hebben, alvorens zij naar
bed ging.
Het was al tamelijk laat, de
klok in de benedenzaal had met
haar dreunende stem het uur
van twaalf aangekondigdon
geveer een uur geleden had
Henny gehoord, dat Schroth
haar deur op slot had gedraaid.
Of tante Klarissa misschien nog
op was Henny zou zich daar
omtrent gaarne overtuigd heb
ben, maar de vensters van tan-
te's appartementen lagen aan
den anderen kant van het slot,
zoodat zij onmogelijk kon zien,
of daar nog licht op was. Zij
liet haar werk rusten, het werd
haar opeens eenigszins angstig
te moede. Zij stond op, keek
naar buiten, toen omhoog naar
den toren en zij vertrouwde
haar oogen nauwelijks weder
om bewoog zich daar het flik
kerende lichtschijn. Henny ging
naar de deur, hield haar oor
voor het sleutelgat en luisterde
ingespannen maar er heerschte
de diepste stilte. Zij voelde zich
plotseling minder vreesachtig
het moest tochten slotte tevei-
de genezende kracht van ons
organisme zelf zich het onbe
lemmerdst kan doen gelden. Het
scheelt zooveel, of de patiënt
zelf wat meehelpt, zegt de dok
ter, die waarschijnlijk niet aan
zelfsuggestie denkt. Het is de
kracht van onzen wil, die door
haar inwerking op onzen licha-
melijken en geestelijken toe
stand, de gunstige voorwaarden
schept voor herstel En dit lijkt
me ten slotte wel de grootste
beteekenis van Coué's leer en
methode, dat hij allen menschen
een duidelijk besef kan geven
van den invloed, dien de wil
op alle levensgsbeuren heeft.
Wanneer men dat inziet, klinkt
het woord „willen is kunnen"
zoo vreemd niet meer. Want
het willen, het ernstige, krach
tige, besliste willen schept een
psychischen toestand, waarin al
onze krachten ten sterkste ge
spannen zijn. En het is die toe
stand, die ons tot dingen in staat
stelt, waartoe we aanvankelijk
onmachtig schenen. Maar die
wil wordt door zelfsuggestie ge
boren. Om ernstig en beslist te
kunnen willen, moeten we ge-
looven, mqeten we ons zelfsug-
gereeren, dat ons streven suc
ces zal hebben. Zelfsuggestie
in dezen zin is de bron van
zelfvertrouwen en wekt naast
den wil ook de kracht tot de
daad. Daarom hebben wij haar
feitelijk in ons leven noodig. We
moeten en we kunnen door zelf-
suggestie, door ons zelf voor te
houden, dat het ons in alle op
zichten beter gaat, niet alleen
onze lichamelijke, maar ook onze
psychische kwalen wegnemen
en ons een wil scheppen of
sterken tot het leven en het
geluk.
We hebben altijd wel gewe
ten, welk een invloed zelfver
trouwen en een krachtige wil
op ons geheele leven uitoefenen.
Maar we dachten er te weinig
aan, dat we dezen wil en dat
vertrouwen ons zelf kunnen eigen
maken. Dat is het, wat nu het
optreden van Coué ons nog eens
duidelijk maken. Genezing door
zelfsuggestie is genezing door
klaren en vast te stelten zijn,
hoe het licht in het torenvertrek
kwam I Zij overlegde bij zich
zelf: als zij nu eens moedig
genoeg was om de deur aan 't
eind van de gang te openen en
zich bij het vooruitspringende
gedeelte van den muur hij de
trap te verbergen, dan moest zij
toch ontdekken, indien iemand
het bewuste vertrek verliet.
Behalve het kleine trapje naar
het platvorm, bestond er geen
andere uitgang. Zij ging
terug naar het raam, om zich
nog eens te overtuigen, dat zij
zich toch niet vergist had
neen, het lichtverschijnsel was er
nog en thans scheen het op de
zelfde piaats te blijven. En
Schroth wilde zulks nog wel
betwisten!
Henny was vast besloten om
Schroth ditmaal geen woord
over het licht te zeggen.
Een oogenblik dacht zij er
aan om graaf Roleneck haar
ontdekking mede te deelen. Toen
verwierp zij echter ook deze
gedachte. Hoe zou zij er toch
toe komen, om met dezen vreem
den man daarover te spreken
Was hij werkelijk de eenige
persoon hier, dien zij vertrou
wen mocht schenken
Toen zij in bed lag en den
den wil, die aanwezig moet zijn
en groeien moet, wil de zelf-
suggestie slagen. Maar deze wil
kan ook ons geestelijk wezen
genezen en dat wel in meei di-
recten zin, omdat zijn groeiende
kracht reeds een genezing be-
teekent. En in ons kan hij de
krachten wekken, die ons in
staat zullen stellen ons leven
rijk en mooi en gelukkig tema
ken.
„Willen is kunnen". Dat is ten
slotte de korte verklaring van
Coué's leeringen. En het is goed,
dat hij ons dat nog eens dui
delijk onder de aandacht ge
bracht heeft.
V.
De vraag of ieder der exem
plaren, waarin een stuk wordt
opgemaakt, gezegeld moet zijn,
wordt door het eerste lid van
artikel 11 der zegelwet 1917 in
dien zin opgelost, dat alle ver
schillende exemplaren aan het
zelfde zegelrecht onderworpen
zijn. Er zijn echter ook uit
zonderingen. Deze worden in
de wet later genoemd bij de
betreffende zegelrechten o. a. in
art. 40h no. 2 betreffende cog
nossementen, in art. 41 lid 3
omtrent jachtacten, in art. 45
voor polissen van verzekering,
in art. 51 lid 7 aangaande han
delspapier en art. 57 letters b
en c met betrekking tot huur
contracten. Bij deze, later uit
voeriger te bespreken, stukken
komen wij tevens op deze zege
ling van de wet terug.
De drie volgende leden van
art. 11 regelen de zegelplichtig-
heid van afschriften en uittrek
sels. Worden deze gemaakt
van onderhandsche stukken en
door een of meer der partijen
onderteekend, dan zijn ze aan
hetzelfde reebt onderworpen als
de oorspronkelijke stukken. Is
een afschrift of uittreksel dus
niet onderteekend dan behoeft
het niet op zegel te worden
gesteld of gezegeld te worden.
Ruwa «n sohrale huid
van handen en gelaat verzacht
en geneest men het beste met
Purol. In doozen van 30, 60 en
90 cis. Bij apoth. en drogisten.
Daarbij houde men de bepaling
van art. 13 wel in het oog. In
dat artikel wordt namelijk het
stellen van een paraaf, het fac
similé van onderteekening of
paraaf en de afdruk van een
naam- of paraaf-stempel met
onderteekening gelijkgesteld.
Maakt men dus een afschrift
van een koopacte en plaatst
daaronder geen handteekening,
doch een naamstempel of paraaf,
dan is de zegelplicht evenzeer
aanwezig. (Een paraaf is de
combinatie van de eerste letter
van den achternaam met een of
meer beginletters van vóórna
men). Het kan zijn dat amb
tenaren in hunne cjualiteit af
schriften en uittreksels maken
van stukken en die ondertee
kenen. Deze afschriften en uit
treksels staan dan met acten
van dien ambtenaar gelijk. Voor
de zegel-met natuurlijk I Overi
gens heeft die gelijkstelling^ecw
reden van bestaan. De bewijs
kracht in rechten bijv. zal in
geenen deele gelijk zijn. Maakt
een procurend een afschrift of
uittreksel dan is dat dus ook
vrij van zegelrecht, vt ant al zijne
acten zijn in art. 32 no. ^vrij
gesteld van formaat-zegel.
Op dezen regel van art. 11
lid 3 bestaan ook enkele uit
zonderingen. Zoo zouden uit
treksels uit de acten van den
burgelijken stand en uit beschik
kingen van staat, provincie, ge
meente enz. waarin een gunst
wordt verleend of een benoe
ming gedaan vrij van zegel zijn
volgens de bepaling van art.
11 lid 3. Immers zij zouden ge
lijk staan met de acten van den
burgelijken stand en de beslui
ten zelf en die zijn nergens be
last in de zegelwet, dus vrijge-
gesteld. Toch bepalen no. 2. en
4 van art. 23 dat deze uittrek
sels gezegeld moeten zijn.
ganschen tijd, die zijn nu hier
reeds vertoefde, nogmaals over
dacht, voelde zij voor de eerste
maal bijna berouw, dat zij hier
heen gekomen was. Hoe stil,
hoe rustig en onopwindend was
tot nu toe haar leven in het
ouderlijk huis voorbijgegaan,
ondanks de vele plichten, die
op haar schouders rustten en hoe
veel beleefde zij hier in de een
zaamheid van den ouden burcht
als gezelschapsdame van een
hoogbejaarde tante.
Nu en dan luisterde zij in
gespannen, of zij niet een of
ander geruisch hoorde,maar niets
bewoog zich, slechts de hooge
boomen op het binnenplein en
in het park ruischten zachtjes in
den nachtwind. Het kleine pavil
joen van graaf Alwin Roleneck
lag dicht bij het dorpskerkje
van Dymeck, door een ongeveer
1000 Meter lange olmenlaan van
het slot Dymeck gescheiden.
Daar zoowel gravin Dymeck als
graaf Roleneck iederen Zondag
ter kerke gingen, ontmoetten zij
elkaar daar steeds en het eind
van het lied was meestal, dat de
graaf voor den verderen dag
als gast op het slot Dymeck
vertoefde. Iederen derden Zon
dag van de maand was ook de
predikant, die ongehuwd en
reeds tamelijk op leeftijd was,
de gast van tante Klarissa.
Henny verwonderde er zich
telkens over, dat haar tante on
danks haar hoogen leeftijd zoo
graag en zoo dikwijls gasten bij
zich zag. Op dezen Zondag
was graaf Roleneck te voet van
zijn paviljoen gekomen, omdat
zijn eenigsten dienaar ziek was;
gravin Dymeck wenschte in haar
koetsje, dat slechts voor twee
personen plaats bood, den predi
kant mee te laten rijden en zoo
gebeurde het, dat Henny in
gezelschap van graaf Roleneck
den terugweg naar den burcht
ondernam.
Zij hadden de olmenlaan nog
niet bereikt, maar zij liepen nog
in het laatste gedeelte van de
dorpsstraat, toen een licht rij
tuigje hen voorbijreed. Henny
herkende het dadelijk, het waa
het voertuig, waarmee de heer
von Wackerath haar naar Dy
meck had gebracht. Op den bok
troonde weer de jonge Wacke
rath, met wien Henny kennis
had gemaakt. Hij herkende haar
en liet de zweep groetend dalen,
een groet, dien Henny niet ken
de ,,Kent u deze Wackerath's
juffrouw Henny vroeg graaf
Roleneck, die den groet wel
gezien had, „hij groette u na
melijk", (Wordt vervolgd),